ECLI:NL:HR:1997:AA3247

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30178
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • F. Fleers
  • A. Pos
  • M. Beukenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aftrekbaarheid van kosten in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 februari 1994, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. De belanghebbende ontving een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 61.602,--, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.

In cassatie werd de vraag aan de orde gesteld tot welk bedrag de door belanghebbende opgevoerde kosten als aftrekbare kosten in de zin van artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 kunnen worden aangemerkt. Het Hof had geoordeeld dat de Inspecteur voldaan had aan de stelplicht met betrekking tot het zogenaamde omvangscriterium, terwijl de belanghebbende niet voldoende had gemotiveerd dat zijn kosten niet boven hetgeen gebruikelijk is in zijn beroepsgroep uitgingen.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. De belanghebbende had enkel gesteld dat zijn aanschaffingen zinvol waren, zonder dit voldoende te onderbouwen. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof begrijpelijk was en verwierp het beroep.

De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is op 19 februari 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 februari 1994 betreffende de hem voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 61.602,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. Het geschil bij het Hof betrof de vraag tot welk bedrag de door belanghebbende als zodanig opgevoerde kosten als aftrekbare kosten in de zin van artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 kunnen worden aangemerkt. Het middel bestrijdt het oordeel van het Hof dat ten aanzien van het in die bepaling opgenomen zogenaamde omvangscriterium alleen de Inspecteur heeft voldaan aan de - volgens het Hof op beide partijen rustende - stelplicht. 3.2. Redengevend voor dit oordeel is blijkens 's Hofs uitspraak dat tegenover hetgeen de Inspecteur op de bladzijden 3 en 4 van het vertoogschrift gemotiveerd en met bewijsmiddelen onderbouwd heeft uiteengezet, belanghebbende heeft volstaan met te benadrukken hoe zinvol zijn aanschaffingen waren en niet gemotiveerd heeft gesteld dat de daarmee gemoeide kosten in hun totale omvang niet hebben overtroffen hetgeen gebruikelijk is. In de door het Hof aangeduide gedeelten van het vertoogschrift betoogt de Inspecteur dat de door belanghebbende opgevoerde kosten ver uitgaan boven hetgeen gebruikelijk is in diens beroepsgroep. In dat licht gezien heeft het Hof met de aangevallen overweging kennelijk tot uitdrukking gebracht dat de Inspecteur - gemotiveerd en met bewijsmiddelen onderbouwd - heeft gesteld dat de in geschil zijnde kosten niet aan het omvangscriterium voldoen en dat belanghebbende deze stelling van de Inspecteur niet, althans niet voldoende gemotiveerd heeft betwist. 3.3. Aldus opgevat geeft het oordeel van het Hof niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Nu uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat belanghebbende in verband met de toetsing aan het omvangscriterium iets anders heeft aangevoerd dan dat zijn aanschaffingen zinvol waren, is dit oordeel ook niet onbegrijpelijk. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 19 februari 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.