ECLI:NL:HR:1997:AA3271

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 augustus 1997
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
32452
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van der Linde
  • Bellaart
  • De Moor
  • Van der Putt-Lauwers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en de kwalificatie van dienstverlening

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De naheffingsaanslag is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1990 tot en met 31 december 1992, en na bezwaar is deze verminderd tot een bedrag van ƒ 238.917,--. Het Hof heeft deze uitspraak vervolgens vernietigd en de aanslag verder verminderd tot ƒ 222.035,--. X B.V. heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld, waarbij de Staatssecretaris van Financiën het cassatieberoep heeft bestreden.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat X B.V. gebruiksuren van computer- en telecommunicatie-apparatuur ter beschikking stelt voor de exploitatie van 06-nummers. De diensten die X B.V. verricht, zijn onderworpen aan een service-overeenkomst met F A.G., die als exploitant van de telefoonnummers optreedt. X B.V. stelde dat de diensten aan F A.G. in Liechtenstein waren gevestigd en dat deze diensten niet binnen het Rijk zijn verricht, waardoor geen omzetbelasting verschuldigd zou zijn.

Het Hof oordeelde echter dat de dienstverlening niet als verhuur van roerende zaken kon worden beschouwd, maar als het ter beschikking stellen van gebruiksmogelijkheden van technische apparatuur. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie verworpen, omdat de oordelen van het Hof niet blijk gaven van een onjuiste rechtsopvatting en de waarderingen feitelijke aard waren. De Hoge Raad concludeert dat de prestaties van X B.V. niet onder de vrijstelling van artikel 6, lid 2, onderdeel d, van de Wet op de omzetbelasting 1968 kunnen worden gerangschikt, en heeft het beroep verworpen zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 21 juni 1996 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1990 tot en met 31 december 1992 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ 238.917,--, zonder verhoging. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de naheffingsaanslag heeft verminderd tot ƒ 222.035,-- aan belasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij ver toogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende stelt gebruiksuren van zich hier te lande bevindende computer- en telecommunicatie-apparatuur ter beschikking voor de exploitatie van 06-nummers. Zij verricht zodanige diensten onder meer jegens F A.G., die als exploitant van de bedoelde telefoonnummers optreedt. Op de bedoelde dienstverlening zijn de bepalingen van een tussen F A.G. en H B. V. gesloten "Service overeenkomst", welke is gelegd in een op 25 februari 1989 te P opgemaakte akte, van overeenkomstige toepassing. Tot het tijdvak juni 1990 bracht belanghebbende met betrekking tot jegens F A.G. verrichte diensten omzetbelasting in rekening. Belanghebbende heeft zich voor het Hof op het standpunt gesteld dat F A.G. in Liechtenstein was gevestigd en dat de door haar aan F A.G. verrichte diensten zijn te rangschikken onder artikel 6, lid 2, onderdeel d, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet), zodat deze diensten niet binnen het Rijk zijn verricht.
3.2. Het Hof heeft overwogen dat op grond van de hiervóór in 3.1 vermelde service-overeenkomst F A.G. van belanghebbende computergebruiksuren kocht, dat de
overeenkomst geen betrekking had op bepaalde apparaten, maar op computer- en randapparatuur die ten minste aan bepaalde specificaties moest voldoen, dat de A.G. een beperkte afnameplicht had en dat het belanghebbende vrij stond de apparatuur mede voor gebruik aan derden ter beschikking te stellen. Het Hof heeft op grond van deze omstandigheden geoordeeld dat de dienstverlening door belanghebbende jegens F A.G. niet als een verhuur van roerende zaken was te beschouwen, maar dat deze slechts bestond uit het terbeschikkingstellen van een gebruiksmogelijkheid van technische apparatuur, welke prestatie niet is aan te merken als informatieverwerking of -verschaf ing. Het derde, vierde en vijfde middel bestrijden deze oordelen met de stellingen dat de onderwerpelijke prestatie is aan te merken onderscheidenlijk als de verhuur van roerende zaken, als informatieverwerking of -verschaffing dan wel als de overdracht of het verlenen van auteursrechten, octrooirechten, licentierechten, rechten op fabrieksrechten en andere soortgelijke rechten in de zin van artikel 6, lid 2, onderdeel d, ten 1e, van de Wet en artikel 9, lid 2, onderdeel e, ten 1e van de Zesde Richtlijn. Deze middelen falen, nu 's Hofs oordelen niet blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting en als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op hun juistheid kunnen worden getoetst.
3.3. Voorzover het derde middel betoogt, dat het Hof zonder motivering het aanbod tot getuigenbewijs heeft verworpen, kan het evenmin tot cassatie leiden, nu het Hof de vraag of de aan F A.G. ter beschikking gestelde apparatuur in feite alleen door haar is gebruikt, terecht niet van belang heeft geacht voor de aan de orde zijnde rechtsvraag.
3.4. Nu de hiervóór in 3.1 bedoelde prestaties van belanghebbende niet kunnen worden gerangschikt onder lid 2, onderdeel d, van artikel 6 van de Wet, behoeven het eerste en het tweede middel geen behandeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 20 augustus 1997 en in het openbaar uitgesproken.