Uitspraak
3 oktober 1997.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een geschil tussen [eiser], die sinds februari 1982 een woning huurt van de Gemeente Baarn, en de Gemeente zelf. De kern van het geschil betreft de vraag of de afspraak in de huurovereenkomst dat een vast bedrag voor het gebruik van gas, water en elektriciteit in de huurprijs is inbegrepen, in de weg staat aan een gang naar de Huurcommissie. De Hoge Raad behandelt de vraag of de Huurprijzenwet woonruimte (HPW) van toepassing is en of de huurder recht heeft op een verklaring voor recht over de servicekosten, ondanks dat er een gang naar de Huurcommissie openstaat.
De zaak begint met de huurovereenkomst tussen [eiser] en de Rijksuniversiteit Utrecht, waarin is vastgelegd dat de kosten voor gas, water en elektriciteit zijn inbegrepen in de huurprijs. Na de overname van de huur door de Gemeente, vordert [eiser] dat de Gemeente deze afspraak nakomt. De Kantonrechter en later de Rechtbank hebben de vordering van [eiser] afgewezen, met als argument dat de HPW hieraan in de weg staat.
De Hoge Raad oordeelt dat de Gemeente als opvolgend eigenaar gebonden is aan de afspraken die de vorige verhuurder met [eiser] heeft gemaakt. De Hoge Raad stelt vast dat de bepalingen van de HPW niet in de weg staan aan de mogelijkheid voor [eiser] om een verklaring voor recht te vorderen over de overeengekomen vergoeding voor de kosten van gas, water en elektriciteit. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de Rechtbank en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens wordt de Gemeente veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.