Uitspraak
6 november 1998.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 1998 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door een vrouwelijke stewardess van KLM, hierna aangeduid als [eiseres]. De eiseres had de KLM en het Algemeen Pensioenfonds gedagvaard, omdat zij van mening was dat de pensioenvoorzieningen voor vrouwelijke stewardessen die voor 1 januari 1977 in dienst waren, in strijd waren met het beginsel van gelijke beloning voor gelijke arbeid, zoals vastgelegd in artikel 119 van het EG-verdrag. De eiseres vorderde onder andere dat haar pensioen opnieuw vastgesteld zou worden, zodat het zou overeenkomen met het pensioen dat zij zou hebben ontvangen als zij een man was geweest.
De Kantonrechter te Amsterdam oordeelde in eerste instantie in het voordeel van de eiseres en veroordeelde KLM om het pensioen van de eiseres opnieuw vast te stellen. Echter, in hoger beroep heeft de Rechtbank te Amsterdam het vonnis van de Kantonrechter vernietigd en de vorderingen van de eiseres afgewezen. De Rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van gelijke of gelijkwaardige arbeid tussen de functies van stewardess en die van haar mannelijke collega's, zoals hofmeesters en assistent-pursers.
De Hoge Raad heeft de zaak vervolgens in cassatie behandeld. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de functie van stewardess niet gelijkwaardig was aan die van de mannelijke collega's. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank en bekrachtigde het vonnis van de Kantonrechter, waarbij KLM werd veroordeeld om het pensioen van de eiseres opnieuw vast te stellen en het verschil in pensioenbedragen te vergoeden. De Hoge Raad benadrukte dat de ongelijkheid in pensioenvoorzieningen in strijd was met het beginsel van gelijke beloning voor gelijke arbeid.