ECLI:NL:HR:1999:AA2628
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van Vliet
- Hammerstein
- Van Amersfoort
- Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over tijdigheid van aanslag inkomstenbelasting voor buitenlandse belastingplichtige
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 1999 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de tijdigheid van een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor een buitenlandse belastingplichtige. De belanghebbende, woonachtig in de Verenigde Staten van Amerika, had in 1991 een aangiftebiljet ontvangen, maar stelde dat hij sinds eind 1990 niet meer feitelijk woonachtig was in Nederland. De Inspecteur had de aanslag opgelegd op basis van een aangifte die in 1993 was ingediend, maar de belanghebbende betwistte de tijdigheid van deze aanslag.
De Hoge Raad oordeelde dat de Inspecteur zich op het standpunt had gesteld dat de termijn voor het opleggen van de aanslag eindigde op 31 mei 1996, terwijl de belanghebbende aanvoerde dat deze termijn eindigde op 31 december 1994. De Hoge Raad bevestigde de beslissing van het Hof, dat had geoordeeld dat het verleende uitstel voor het indienen van het B-biljet ook van toepassing was op de aanslag die aan de belanghebbende was opgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, omdat het Hof terecht had geoordeeld dat het uitgereikte B-biljet geen aanwijzing gaf dat slechts voor een deel van het jaar aangifte gedaan hoefde te worden.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor belastingplichtigen om tijdig en correct aangifte te doen, en dat uitstel voor het indienen van aangiften ook van toepassing kan zijn op aanslagen die aan buitenlandse belastingplichtigen worden opgelegd. De Hoge Raad verwerpt het beroep en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.