ECLI:NL:HR:1999:AA2829

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 januari 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34188
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • C. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en heffingsrente voor het jaar 1992

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 februari 1998, betreffende de hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1992. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 240.933,--, met een heffingsrente van f 5.070,--. Na bezwaar tegen de aanslag en de heffingsrente, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, maar het Hof heeft de beschikking inzake de heffingsrente vernietigd.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een vertoogschrift ingediend. Het Hof oordeelde dat de betaling die belanghebbende van H B.V. ontving, voortvloeide uit zijn dienstbetrekking bij G B.V. en derhalve als inkomen uit arbeid moest worden aangemerkt. Belanghebbende stelde dat de betaling voornamelijk gebaseerd was op sympathie van de directeur van H B.V. en andere persoonlijke omstandigheden, maar het Hof achtte deze stelling niet aannemelijk.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof geen onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd met betrekking tot het begrip loon uit dienstbetrekking, zoals vastgelegd in de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De Hoge Raad concludeert dat de oordelen van het Hof feitelijk van aard zijn en niet verder gemotiveerd hoeven te worden in cassatie. Beide middelen falen, en de Hoge Raad verwerpt het beroep. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Dit arrest is op 20 januari 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 februari 1998 betreffende de hem voor het jaar 1992 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 240.933,--. Aan heffingsrente is f 5.070,-- in rekening gebracht. De aanslag en de beschikking inzake de heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd voor zover deze de aanslag betreft en heeft de beschikking inzake de heffingsrente vernietigd.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de door belanghebbende van H B.V. ontvangen betaling haar grond vindt in de door belanghebbende in de uitoefening van zijn dienstbetrekking bij G B.V. geleverde arbeidsprestaties, zodat die betaling tot belanghebbendes inkomsten uit arbeid moet worden gerekend. Belanghebbendes stelling dat de betaling overwegend berustte op sympathie van de directeur van H B.V., of op andere buiten die dienstbetrekking gelegen persoonlijke omstandigheden, heeft het Hof niet aannemelijk geacht.
3.2. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip loon uit dienstbetrekking in artikel 22, lid 1, letter a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in verbinding met artikel 22, lid 2, letter a, van die wet en omtrent het verband dat dient te bestaan tussen de van een derde genoten bevoordeling en de dienstbetrekking. Het kan voor het overige, als van feitelijke aard en in het licht van het over en weer gestelde geen nadere motivering behoevende, in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Zowel middel I als middel II faalt.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 20 januari 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.