ECLI:NL:HR:1999:AA2851

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34594
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Pos
  • A. Beukenhorst
  • J. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting en de geldigheid van een koopovereenkomst

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting. De naheffingsaanslag van f 46.899,-- werd opgelegd aan belanghebbende na de verkrijging van een recht van erfpacht. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld en daarbij een klacht ingediend. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een vertoogschrift ingediend. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er op 31 maart 1995, 18.00 uur, geen schriftelijke overeenkomst bestond tussen belanghebbende en A BV, ondanks dat er vóór dit tijdstip een koopovereenkomst was gesloten. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep van belanghebbende op het overgangsrecht van de wijzigingswet faalde.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht de conclusie trok dat de uitlating van de regering in verband met de wijzigingswet niet van toepassing was op de situatie van belanghebbende. De klachten van belanghebbende werden verworpen. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en besloot het beroep te verwerpen. Dit arrest is op 21 april 1999 vastgesteld door de raadsheer Pos als voorzitter, en de raadsheren Beukenhorst en Kop, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 3 juli 1998 betreffende na te melden aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging van
een recht van erfpacht een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van f 46.899,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak door de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak bevestigd.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een klacht aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klacht
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Bij notariële akte van 29 april 1995 verkreeg belanghebbende van A BV te Z het voortdurende recht van erfpacht van een perceel bedrijfsterrein met opstallen te Q. Het Hof heeft vastgesteld dat tussen belanghebbende en A BV vóór 31 maart 1995, 18.00 uur, een koopovereenkomst was gesloten, en voorts dat deze overeenkomst niet al op 31 maart 1995, 18.00 uur, schriftelijk was vastgelegd.
3.2. Aan zijn vaststelling dat op 31 maart 1995, 18.00 uur ter zake van de verkrijging tussen belanghebbende en A BV geen schriftelijke overeenkomst heeft bestaan, heeft het Hof terecht de gevolgtrekking verbonden dat belanghebbendes beroep op het overgangsrecht van artikel V, lid 1 – bedoeld is kennelijk lid 4 – van de wijzigingswet, dat wil zeggen de Wet van 18 december 1995. Stb. 659, faalt. Ook het oordeel van het Hof dat de in 6.5. genoemde uitlating van de regering in verband met deze wet op een andere situatie ziet dan hier aan de orde is, is juist. De tegen deze gevolgtrekking en dit oordeel gerichte klachten falen derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 21 april 1999 vastgesteld door de raadsheer Pos als voorzitter, en de raadsheren Beukenhorst en Kop, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken