ECLI:NL:HR:1999:AA3840
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Neleman
- J. Jansen
- A. de Savornin Lohman
- H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige daad en schadevergoeding in faillissementscontext
In deze zaak heeft eiser tot cassatie, wonende te [woonplaats], de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage, met de vordering om schadevergoeding te ontvangen voor het verlies van sieraden die in beslag waren genomen. De Rechtbank heeft de vordering op 27 november 1996 afgewezen, waarna eiser in hoger beroep ging bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het Hof bekrachtigde op 19 februari 1998 het vonnis van de Rechtbank. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de curator in het faillissement van de juwelier Van Leenen op geldige gronden de nietigheid van de transacties tussen eiser en zijn zoon enerzijds en Van Leenen anderzijds had ingeroepen. Dit leidde tot de conclusie dat eiser en zijn zoon geen rechtsgeldige aanspraak konden maken op de betrokken sieraden. De Hoge Raad oordeelde dat de Staat niet onrechtmatig had gehandeld door de sieraden niet terug te geven aan eiser, aangezien hij geen schade had geleden door de weigering van de Staat om aan zijn verzoek tot afgifte te voldoen.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van eiser en oordeelt dat de kosten van het geding in cassatie voor rekening van eiser komen, begroot op ƒ 597,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 10 december 1999, waarbij de raadsheren Neleman, Jansen en De Savornin Lohman betrokken waren, en openbaar uitgesproken door raadsheer Heemskerk.