Uitspraak
19 mei 1999.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 mei 1999 uitspraak gedaan over de bevoegdheid van een curator in faillissement om een enquête te verzoeken bij dochtervennootschappen. De curator, mr. C.F.W.A. Hamm, was in zijn hoedanigheid als curator van de failliete moedervennootschap Beheer en haar zes dochtervennootschappen betrokken bij een procedure waarin de Ondernemingskamer was verzocht om een enquête te gelasten. De Hoge Raad oordeelde dat de curator niet bevoegd is om een enquête te verzoeken bij de dochtervennootschappen, omdat dit recht is voorbehouden aan aandeelhouders die ten minste 10% van de aandelen bezitten. De Hoge Raad bevestigde dat, hoewel een moedervennootschap in faillissement kan verzoeken om een enquête bij haar dochtervennootschappen, de curator van de dochtervennootschappen zelf niet in staat is om een dergelijk verzoek te doen. Dit oordeel is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de bevoegdheden van curatoren in faillissementen verduidelijkt. De Hoge Raad verwierp de beroepen en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.