3.2 [verweerder] , die zich in het kader van de onderhavige procedure niet op het ontbreken van een voorafgaande ontslagvergunning beroept, stelt zich op het standpunt dat het hem gegeven ontslag onregelmatig en kennelijk onredelijk is. Op grond daarvan vordert hij a) de in art. 7A:1639o lid 4 (oud) BW bedoelde schadeloosstelling ten bedrage van ƒ 14.506,23 bruto (drie maanden salaris), b) ƒ 7.697,34 bruto als vergoeding in geld van door hem bij het einde van zijn dienstverband opgebouwde en niet-genoten vakantiedagen, c) ƒ 134.316,90 bruto als schadevergoeding op grond van art. 1639
s(oud) en d) ƒ 23.478,07 aan buitengerechtelijke incassokosten, één en ander te vermeerderen met wettelijke rente.
[eiseres] heeft tot haar verweer aangevoerd — voor zover in cassatie van belang — dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven en dat [verweerder] deswege schadeplichtig is. Zij heeft zich op verrekening beroepen van de haar toekomende schadevergoeding met de vordering van [verweerder] ter zake van niet genoten vakantiedagen en zij heeft bestreden dat [verweerder] aanspraak kan maken op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
De Kantonrechter heeft geoordeeld, samengevat weergegeven, dat de slag met de hamer op zichzelf een dringende reden voor ontslag zou opleveren, maar dat gelet op het langdurige dienstverband, de vaktechnische vaardigheden en de inzet van [verweerder] en hetgeen zich heeft afgespeeld vóór het gegeven ontslag, toch onvoldoende grond bestond voor het gegeven ontslag op staande voet, althans niet zonder dat dat ontslag in dit geval gepaard zou zijn gegaan met een redelijke vergoeding. Op dezelfde gronden heeft de Kantonrechter geoordeeld dat het ontslag kennelijk onredelijk is, althans bij gebreke van betaling van een redelijke vergoeding. De onder a en b vermelde vorderingen heeft hij vervolgens toegewezen en de onder d vermelde vordering heeft hij afgewezen. De onder c vermelde vordering heeft hij toegewezen tot een bedrag van ƒ 50.000,-.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat er voor [eiseres] wel een dringende reden was om [verweerder] te ontslaan. Daartoe heeft zij, samengevat weergegeven, overwogen dat, hoezeer ook de reactie van de dochter onjuist was, het haar in de houdgreep buiten de deur zetten buiten proporties was, dat evenwel het ernstigst is de mishandeling van de echtgenote van de directeur van [eiseres] , dat ook indien rekening gehouden wordt met het feit dat [verweerder] zich door haar uitgedaagd heeft gevoeld, deze mishandeling een dringende reden voor ontslag oplevert en dat van [eiseres] niet kan worden gevergd [verweerder] nog langer in dienst te houden.
Met betrekking tot het subsidiaire betoog van [verweerder] , dat ondanks het bestaan van een dringende reden het ontslag toch kennelijk onredelijk is omdat de gevolgen van het ontslag voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van [eiseres] daarbij, heeft de Rechtbank geoordeeld dat dit betoog, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, juist is. Als bijzondere omstandigheden gelden, aldus de Rechtbank in rov. 4.12, ‘’dat zijdens [eiseres] substantieel is bijgedragen aan de escalatie voorafgaande aan de mishandeling van de echtgenote, voorts het langdurig dienstverband, de leeftijd van [verweerder] (geboren 14 mei 1958) en de toenmalige verwachting dat het hem moeilijk zou vallen binnen afzienbare termijn elders een gelijk inkomen te verdienen als gevolg waarvan aannemelijk was dat hij een aanmerkelijk inkomensverlies zou leiden, welke verwachting uitgekomen is.’’
De Rechtbank heeft vervolgens, met vernietiging van het vonnis van de Kantonrechter, naar billijkheid een schadevergoeding toegekend van ƒ 25.000,--. Daarbij heeft de Rechtbank ermee rekening gehouden dat de vordering van [verweerder] wegens niet genoten vakantiedagen is verrekend met de tegenvordering die [eiseres] op grond van art. 1639o lid 3 (oud) toekomt, aangezien [verweerder] door zijn schuld aan [eiseres] een dringende reden voor ontslag heeft gegeven. Voorts is de Rechtbank daarbij ervan uitgegaan dat [eiseres] die (tegen)vordering niet verder geldend zal maken.