ECLI:NL:HR:1999:ZD1744

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 1999
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
3967
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • B. Bleichrodt
  • A. Orie
  • J. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en teruggave van inbeslaggenomen auto in het kader van artikel 3:86 BW

In deze zaak gaat het om de teruggave van een inbeslaggenomen auto die oorspronkelijk toebehoorde aan Automobielmaatschappij [X] B.V. Klager, geboren in 1961 en wonende te [woonplaats], had aangifte gedaan van verduistering van de auto. De enkelvoudige kamer van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht had het beklag van klager ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank zich baseerde op artikel 3:86, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel biedt bescherming aan de eigenaar van een roerende zaak in geval van diefstal. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank haar beschikking ontoereikend had gemotiveerd door ten onrechte een beter recht van een derde aan te nemen, terwijl het inbeslaggenomen goed niet aan die derde was ontstolen. De Advocaat-Generaal Fokkens had geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zou vernietigen en de zaak zou verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof, zodat deze opnieuw kan worden behandeld en afgedaan. De uitspraak vond plaats op 12 oktober 1999.

Uitspraak

12 oktober 1999
Strafkamer
nr. 3967 Besch.
Beschikking op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de enkelvoudige kamer in de Arrondissementsrechtbank te Maastricht van 25 juli 1998 op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenstaande beschikking omschreven personenauto.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door klager. Namens deze heeft mr. A.E.M. Röttgering, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorge steld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De op 24 juni 1999 op de griffie van de Hoge Raad binnengekomen brief van mr. Röttgering houdt in dat het tweede middel is komen te vervallen.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zal vernie tigen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde opnieuw te worden be recht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt erover dat de Rechtbank haar beschikking ontoereikend heeft gemotiveerd door ten onrechte op grond van art. 3:86, derde lid, BW een beter recht van een derde aan te nemen, terwijl het inbeslaggenomen goed niet aan die derde ontstolen is.
3.2. De Rechtbank heeft vastgesteld dat de onder klager inbeslaggenomen auto in eigendom toebehoorde aan Automobielmaatschappij [X] B.V., h.o.d.n. [...] en dat deze aangifte heeft gedaan van verduistering daarvan. Onder deze omstan digheden is - gelet op de bescherming die art. 3:86, derde lid, BW slechts ingeval van diefstal biedt aan de eigenaar van een roerende zaak - zondere nadere toelichting, die in de bestreden beschikking evenwel ontbreekt, niet begrijpelijk haar oordeel dat terug gave van de auto aan klager "wegens het betere recht" van voormelde B.V. "niet op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk verantwoord is".
3.3. Het middel is derhalve gegrond.
4. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en beslist moet worden als volgt.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch opdat de zaak op het bestaande be klag opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheer Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren Orie en Van Dorst, in bijzijn van de griffier Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 1999.