ECLI:NL:HR:2000:AA4068
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- De Moor
- Van Brunschot
- Van Vliet
- Lourens
- Rechtspraak.nl
Vernietiging naheffingsaanslag omzetbelasting en beoordeling van werkelijke gebruik van diensten
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende, een houdstermaatschappij gevestigd in Nederland, is opgelegd over het tijdvak van 1 april 1991 tot en met 31 december 1993. De naheffingsaanslag, ter hoogte van f 159.370,--, werd gehandhaafd na bezwaar en beroep bij het Hof. Belanghebbende heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, dat de aanslag bevestigde. De Staatssecretaris van Financiën heeft het cassatieberoep bestreden.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat belanghebbende geen ondernemer is in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. De enige activiteit van belanghebbende in het naheffingstijdvak was het houden van aandelen in een Zwitserse onderneming. De diensten die door een Zwitserse bank aan belanghebbende werden verleend, werden als 'administrative charges' aangemerkt en zijn niet vrijgesteld van omzetbelasting. De Inspecteur stelde dat deze diensten in Nederland zijn verricht, wat leidde tot de naheffingsaanslag.
Het Hof had geoordeeld dat de plaats van het werkelijke gebruik van de diensten bepalend is voor de belastingheffing. De Hoge Raad oordeelde echter dat de diensten daadwerkelijk in Zwitserland zijn genoten, omdat de effecten waarop de diensten betrekking hadden zich daar bevonden. Hierdoor is de hoofdregel van toepassing en niet de uitzondering die het Hof had toegepast. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en de naheffingsaanslag, en veroordeelde de Staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten aan belanghebbende.