ECLI:NL:HR:2000:AA4333
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van Vliet
- Van Amersfoort
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake inkomstenbelasting 1994
Op 19 januari 2000 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in een cassatiezaak waarbij de belanghebbende, aangeduid als X, in beroep ging tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. Deze uitspraak betrof een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994. De Inspecteur had de oorspronkelijke aanslag, na bezwaar van de belanghebbende, verminderd tot een belastbaar inkomen van f 56.983,--. De belanghebbende was het niet eens met deze beslissing en heeft daarom beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.
Na de uitspraak van het Hof heeft de belanghebbende cassatie ingesteld. In het cassatieberoep heeft de Staatssecretaris van Financiën gereageerd met een vertoogschrift waarin het cassatieberoep werd bestreden. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Wat betreft de proceskosten oordeelde de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de belanghebbende verworpen, en dit arrest is op 19 januari 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, samen met de raadsheren Van Vliet en Van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.