ECLI:NL:HR:2000:AA4576

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
111879
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Davids
  • J. Bleichrodt
  • M. Koster
  • P. Orie
  • A. Balkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het cassatieberoep inzake het voeren van de benaming accountant

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2000 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 9 november 1998 was gewezen. De verdachte was eerder door de Kantonrechter te Eindhoven op 12 december 1995 veroordeeld voor het handelen in strijd met artikel 41, lid 1, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis, waarvan tweehonderdvijftig gulden, subsidiair vijf dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Het cassatieberoep werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. G. Spong, advocaat te 's-Gravenhage. De Advocaat-Generaal Fokkens concludeerde dat het beroep verworpen moest worden. De primaire klacht van de verdachte was dat uit de bewijsmiddelen niet kon volgen dat de aanduiding "[..]-Accountancy" bij het publiek de indruk wekte dat de verdachte gerechtigd was de benaming accountant te voeren. De subsidiaire klacht betrof een ontoereikende beslissing van het Hof op een in hoger beroep gevoerd kwalificatieverweer.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de aanduiding "accountancy" zozeer overeenstemt met de benaming "accountant" dat bij het publiek de indruk moest worden gewekt dat de verdachte gerechtigd was deze benaming te voeren. De Hoge Raad verwierp het beroep, omdat het middel niet tot cassatie kon leiden en er geen ambtshalve gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad werd uitgesproken door vice-president Davids, in aanwezigheid van de andere raadsheren en de griffier Bakker.

Uitspraak

25 januari 2000
Strafkamer
nr. 111879
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie
tegen een arrest van het
Gerechtshof te 's-Hertogenbosch
van 9 november 1998 in de
strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft na verwijzing van de zaak door
de Hoge Raad in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter te Eindhoven van 12 december 1995 - de verdachte ter zake van "handelen in strijd met het bepaalde in artikel 41, lid 1, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten" veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis, waarvan tweehonderdvijftig gulden, subsidiair vijf dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
1.2. Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr G. Spong, advocaat te
's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt primair dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de aanduiding
"[..]-Accountancy" redelijkerwijs bij het publiek de indruk wekt dat degene die deze aanduiding voert, gerechtigd is de benaming accountant te voeren.
De subsidiaire klacht van het middel komt er blijkens de daarop gegeven toelichting op neer dat het Hof op een in hoger beroep gevoerd kwalificatieverweer ontoereikend heeft beslist.
3.2.1. Het gaat in deze zaak om een verdachte aan wie is tenlastegelegd en ten aanzien van wie is bewezenverklaard dat zij heeft gehandeld in strijd met het verbod van art. 41, eerste lid, van de Wet op de
Accountants-Administratieconsulenten.
Dat artikellid luidt als volgt:
"Het is degene, die niet is ingeschreven in het register bedoeld in artikel 36 of in het register bedoeld in artikel 55 van de Wet op de Registeraccountants verboden om anders dan in besloten kring de benaming accountant zonder nadere toevoeging dan wel in enige samestelling of afkorting, anders dan die van registeraccountant of Account-administratieconsulent te voeren, danwel zich zodanig te gedragen, dat daardoor bij het publiek redelijkerwijs de indruk moet worden gewekt, dat hij tot het voeren van die benaming gerechtigd is".
3.2.2. Blijkens de wetsgeschiedenis strekt die bepaling tot strafrechtelijke handhaving van het verbod op het voeren van met de titel Accountant-Administratieconsulent en Registeraccountant verwante titels of aanduidingen door niet tot het dragen van deze titels bevoegde personen (Kamerstukken II, 1991-1992, 22 313, nr.5, blz 37).
3.3. De primaire klacht van het middel berust kennelijk op de opvatting dat voor een bewezenverklaring als de onderhavige is vereist dat komt vast te staan dat bij een of meer personen uit het publiek daadwerkelijk de in de bewezenverklaring genoemde indruk is gewekt. Die opvatting is onjuist, zodat die klacht faalt.
3.4. Ook de subsidiaire klacht treft geen doel.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar namens de verdachte een verweer gevoerd dat is weergegeven in de toelichting op het middel onder 5. Dit verweer komt neer op het betoog dat de Engelstalige term "accountancy" mede omvat werkzaamheden die niet exclusief zijn voorbehouden aan registeraccountants en accountant-administratieconsulenten, zodat de benaming "[..] Accountancy" niet betreft het voeren van de benaming "accountant" in enige samenstelling of afkorting.
Het Hof heeft op blz. 3 van het verkorte arrest onder het hoofd "de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs" geoordeeld dat door het uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende gebruik van de aanduiding "[..]-Accountancy" bij het publiek redelijkerwijs de indruk moest worden gewekt dat de verdachte gerechtigd was de benaming accountant te voeren.
Daarin ligt 's Hofs oordeel besloten dat de aanduiding "accountancy" zozeer overeenstemt met en associaties wekt met de benaming "accountant" (of een samenstelling of afkorting die terug te voeren is tot die benaming), dat redelijkerwijs bij het publiek de indruk moet worden gewekt dat de verdachte tot het voeren van die benaming gerechtigd is en dat daaraan niet kan afdoen dat - zoals is aangevoerd - de Engelstalige term accountancy een brede strekking heeft en mede omvat werkzaamheden die ook door anderen dan degene die gerechtigd zijn de benaming accountant te voren mogen worden verricht.
Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Het verweer is dus op toereikende gronden verworpen.
3.5. Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook ambtshalve geen grond aan-
wezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak zou
behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Davids als voorzitter, en de raadsheren Bleichrodt, Koster, Orie en Balkema, in bijzijn van de griffier Bakker, en uitgesproken op 25 januari 2000.