ECLI:NL:HR:2000:AA4982
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van Brunschot
- Van Vliet
- Van Amersfoort
- Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en de kennis van de Inspecteur
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 december 1998, die betrekking heeft op een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1988. Aan belanghebbende was aanvankelijk een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 318.388, maar later werd een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 647.526, zonder verhoging. Belanghebbende heeft tegen deze navorderingsaanslag beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde en de navorderingsaanslag handhaafde.
In cassatie heeft belanghebbende de uitspraak van het Hof bestreden. De Hoge Raad beoordeelt de argumenten van belanghebbende en de reactie van de Staatssecretaris van Financiën. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de Inspecteur geen aanleiding had om vragen te stellen of af te wijken van de ingediende aangifte. Dit oordeel is niet onjuist en kan niet in cassatie worden getoetst. Ook het oordeel van het Hof dat de Inspecteur de feiten niet kende en niet behoefde te kennen, wordt door de Hoge Raad bevestigd.
De Hoge Raad concludeert dat het Hof zonder schending van enige rechtsregel tot de conclusie heeft kunnen komen dat de Inspecteur geen feiten ten grondslag heeft gelegd aan de navorderingsaanslag die hij kende of redelijkerwijs moest kennen. De Hoge Raad verwerpt het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is op 1 maart 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen en de overige rechters, en in het openbaar uitgesproken.