ECLI:NL:HR:2000:AA4986

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34915
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • Korthals Altes
  • Zuurmond
  • Pos
  • Beukenhorst
  • Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 oktober 1998, waarbij een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995 is gehandhaafd. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 81.978,--. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, wat leidde tot het cassatieberoep.

Belanghebbende stelde dat het Hof ten onrechte uitspraak had gedaan zonder dat hij of zijn gemachtigde ter zitting aanwezig waren, ondanks een verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling. De gemachtigde had dit verzoek schriftelijk ingediend, maar het Hof was niet op de hoogte van dit verzoek en ging door met de behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet tijdig had gereageerd op het uitstelverzoek, waardoor belanghebbende niet in de gelegenheid was gesteld om de zitting bij te wonen.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie. De Hoge Raad benadrukte het belang van het recht van belanghebbende om de behandeling van zijn zaak bij te wonen, en dat het Hof in dit geval niet had mogen afdoen zonder de zaak opnieuw te behandelen na het uitstelverzoek.

Uitspraak

Nr. 34915
1 maart 2000
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 oktober 1998 betreffende de aan hem voor het jaar 1995 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 81.978,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak door de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
Na verzoeken van de griffier van de Hoge Raad heeft de griffier van het Hof bij brieven van 29 september 1999, 28 december 1999 en 11 januari 2000 een aantal stukken betreffende het verloop van de procedure bij het Hof aan de Hoge Raad gezonden.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het middel verwijt het Hof uitspraak te hebben gedaan nadat de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 5 juni 1998 had plaatsgevonden buiten tegenwoordigheid van belanghebbende, zulks ondanks een namens hem gedaan verzoek om uitstel van die behandeling. Toen de gemachtigde telefonisch bij de griffie om uitstel vroeg, werd hem, aldus het middel, verzocht dit verzoek schriftelijk in te dienen, hetgeen hij bij fax van 15 mei 1998 heeft gedaan. Op dat verzoek is volgens het middel ook na telefonisch rappel vóór de dag van de zitting niet gereageerd, terwijl hij bij telefonische navraag op de dag van de zitting te horen kreeg dat de mondelinge behandeling gewoon doorging.
3.2. De uitspraak van het Hof vermeldt wat dit betreft dat de gemachtigde op de dag van de zitting telefonisch bij de griffie van het Hof heeft geïnformeerd naar de stand van zaken aangaande een volgens hem op 15 mei 1998 per fax ingediend uitstelverzoek, maar dat het Hof niet bekend is met dit verzoek en dat het bericht over bedoeld telefoongesprek het behandelend lid van de belastingkamer eerst na afloop van de mondelinge behandeling heeft bereikt.
3.3. Blijkens het - uiteindelijk - door de griffier van het Hof aan de Hoge Raad gezonden overzicht van ter griffie van het Hof ontvangen faxberichten is daar inderdaad op 15 mei 1998 een van het kantoor van de gemachtigde van belanghebbende afkomstige fax binnengekomen, en wel omstreeks het tijdstip dat volgens een aan het beroepschrift in cassatie gehecht verzendrapport een fax van dit kantoor naar het Hof is verzonden. Op grond daarvan en van de inhoud van het hiervoor vermelde telefoongesprek op de dag van de mondelinge behandeling is zozeer aannemelijk dat het in 3.1 bedoelde schriftelijke uitstelverzoek op 15 mei 1998 bij het Hof is ingediend, dat daarvan in cassatie moet worden uitgegaan.
3.4. Op grond van hetgeen in 3.3 is overwogen moet worden aangenomen dat tijdig vóór de mondelinge behandeling van 5 juni 1998 een verzoek om uitstel bij het Hof is binnengekomen. Op dat verzoek had dan ook tijdig voor de behandelingsdatum moeten worden gereageerd (Hoge Raad 27 november 1991, nr. 27729, BNB 1992/35). Als dat zou zijn gebeurd, zouden, bij een negatieve reactie, belanghebbende en zijn gemachtigde de gelegenheid hebben gehad te besluiten of belanghebbende, mogelijk vertegen-woordigd door een andere gemachtigde, toch op de vastgestelde datum zou verschijnen. Gelet op het belang van het in genoemd arrest vermelde beginsel dat een belanghebbende gerechtigd is de behandeling door het gerechtshof van zijn zaak bij te wonen, doet aan deze regel niet af dat het, zoals het Hof op zichzelf terecht heeft geoordeeld, op de weg van de gemachtigde ligt in een geval als dit tijdig voor de zitting bij het Hof te informeren of het verzoek is ingewilligd; derhalve kan in het midden blijven of de gemachtigde, zoals hij stelt, dat heeft gedaan.
3.5. Nu van de kant van het Hof niet tijdig is gereageerd op het uitstelverzoek van de gemachtigde, had het Hof, toen noch belanghebbende noch zijn gemachtigde ter zitting verscheen, de zaak niet mogen afdoen maar een nieuwe dag voor een mondelinge behandeling moeten bepalen. De klacht is gegrond en de uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- verwijst het geding naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest,
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroeps-matig verleende rechtsbijstand, en
- gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze terzake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--.
Dit arrest is op 1 maart 2000 vastgesteld door de vice-president Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Dekker-Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.