ECLI:NL:HR:2000:AA5523
Hoge Raad
- Cassatie
- M. Mijnssen
- A. Neleman
- H. Heemskerk
- J. Jansen
- O. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ondertoezichtstelling en gezag in internationale context
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 april 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige dochter, geboren uit het huwelijk van de moeder en de vader. De Stichting Bureau Jeugdzorg Amsterdam (BJA) had het verzoek ingediend, terwijl de moeder, die inmiddels naar Denemarken was verhuisd, een tegenverzoek had ingediend tot vervallenverklaring van een eerdere aanwijzing van het BJA. De Kinderrechter te Amsterdam had eerder de ondertoezichtstelling van de dochter verlengd, maar zich later onbevoegd verklaard in de zaak. Het Gerechtshof te Amsterdam bekrachtigde deze onbevoegdheid, wat leidde tot het cassatieberoep van het BJA.
De Hoge Raad oordeelde dat de verhuizing van de moeder met de dochter naar Denemarken niet in strijd was met de Kinderontvoeringsverdragen, omdat de gezinsvoogdij-instelling geen gezagsrecht over de minderjarige had. De Hoge Raad bevestigde dat de ondertoezichtstelling geen wijziging in het gezagsrecht van de moeder met zich meebracht, en dat zij vrij was om met de dochter naar Denemarken te verhuizen. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep, waarbij werd benadrukt dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht had, nu de dochter haar gewone verblijfplaats in Denemarken had.
Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van gezagsrechten in internationale contexten, vooral in gevallen waarin ouders met minderjarigen naar het buitenland verhuizen zonder overleg met de betrokken jeugdzorginstantie. De uitspraak onderstreept de noodzaak voor ouders om zich bewust te zijn van de juridische gevolgen van dergelijke verhuizingen, vooral in het licht van internationale verdragen.