ECLI:NL:HR:2000:AA5591

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C98/227HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Mijnssen
  • J. Neleman
  • M. Heemskerk
  • F. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onverschuldigde betaling en huurprijsbeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de MAATSCHAPPIJ TOT EXPLOITATIE VAN ONROERENDE GOEDEREN VERZICHT B.V. en [verweerder]. De zaak betreft een geschil over een onverschuldigde betaling en de geldigheid van een huurprijsbeding. Verweerder heeft Verzicht gedagvaard voor de Kantonrechter te Rotterdam, waarbij hij vorderde dat Verzicht zou worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 11.967,20 wegens onverschuldigde betaling, met wettelijke rente. Tevens werd gesteld dat een beding in de huurovereenkomst, dat een voorschot op de servicekosten vereiste, in strijd was met de Huurprijzenwet Woonruimte en derhalve nietig. De Kantonrechter heeft in zijn vonnis van 19 november 1993 het beding nietig verklaard voor zover het een bedrag van ƒ 25,50 te boven ging en Verzicht veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag.

Verzicht heeft hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Rotterdam, die na een deskundigenonderzoek op 5 maart 1998 het vonnis van de Kantonrechter heeft bekrachtigd, maar het bedrag dat Verzicht aan verweerder moest betalen, heeft aangepast. Verzicht heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de vonnissen van de Rechtbank. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat Verzicht niet-ontvankelijk is in haar beroep tegen het vonnis van 6 juni 1996, omdat zij daartegen geen middelen heeft aangevoerd. De Hoge Raad heeft het eindvonnis van de Rechtbank verbeterd, waarbij het verschuldigde bedrag aan verweerder is vastgesteld op ƒ 9.742,65. De overige klachten van Verzicht zijn verworpen, en zij is in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

21 april 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/227HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
MAATSCHAPPIJ TOT EXPLOITATIE VAN ONROERENDE GOEDEREN VERZICHT B.V.,
gevestigd te Leidschendam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr L. van Heijningen,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr B.R. Angad Gaur.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 9 juni 1993 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Verzicht - gedagvaard voor de Kantonrechter te Rotterdam en gevorderd Verzicht te veroordelen om aan [verweerder] te voldoen een bedrag van ƒ 11.967,20 wegens onverschuldigde betaling, met de wettelijke rente vanaf het moment van dagvaarding, daarbij verklarend voor recht dat Verzicht met [verweerder] een onredelijk beding maakte bij de totstandkoming van de huurovereenkomst voor de in de dagvaarding vermelde woning door van [verweerder] een voorschot te verlangen op de servicekosten van ƒ 382,73 per maand, terwijl de maandelijkse servicekosten niet meer bedragen dan ƒ 25,50, welk beding als zijnde in strijd met art. 6 van de Huurprijzenwet Woonruimte als nietig dient te worden beschouwd.
Verzicht heeft de vorderingen bestreden.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 19 november 1993 voor recht verklaard dat het beding op grond waarvan [verweerder] gehouden is een voorschot te betalen in de bijkomende kosten als bedoeld in art. 12 lid 1 van de Huurprijzenwet Woonruimte nietig is voor zover dit een bedrag van ƒ 25,50 te boven gaat, en Verzicht veroordeeld om aan [verweerder] een bedrag van ƒ 11.967,20 met de wettelijke rente vanaf 9 juni 1993 te voldoen.
Tegen dit vonnis heeft Verzicht hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Rotterdam.
Na een tussenvonnis van 7 september 1995 heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 6 juni 1996 een deskundigenonderzoek bevolen. Na deskundigenbericht heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 5 maart 1998 het bestreden vonnis van de Kantonrechter bekrachtigd voor wat betreft de daarin opgenomen verklaring voor recht en de proceskostenveroordeling. Voor het overige heeft de Rechtbank dat vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende Verzicht veroordeeld om aan [verweerder] te voldoen een bedrag van ƒ 11.451,30 met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juni 1993 en het meer of anders gevorderde afgewezen.
De drie vermelde vonnissen van de Rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de drie vonnissen van de Rechtbank heeft Verzicht beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en het herstelexploit zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Wesseling- van Gent strekt:
1) tot niet-ontvankelijkverklaring voor zover het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis van de Rechtbank van 6 juni 1996;
2) tot afdoening van de zaak door de Hoge Raad onder verbetering van het (dictum van het) eindvonnis van 5 maart 1998 van de Rechtbank te Rotterdam in die zin dat het door Verzicht aan [verweerder] verschuldigde bedrag wordt bepaald op ƒ 9.742,55 en
3) tot verwerping van het beroep voor het overige met veroordeling van Verzicht in de kosten.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Verzicht is niet-ontvankelijk in haar beroep tegen het vonnis van de Rechtbank van 6 juni 1996, aangezien zij daartegen geen middelen heeft aangevoerd.
4. Beoordeling van het middel
4.1 Onderdeel III klaagt dat de Rechtbank is uitgegaan zowel van een verkeerde ingangsdatum als van een verkeerde einddatum van de huur, dat het door [verweerder] in totaal betaalde bedrag verkeerd is berekend, en dat dit alles resulteert in een onjuist eindbedrag, tot betaling waarvan de Rechtbank in haar eindvonnis Verzicht heeft veroordeeld.
[Verweerder] heeft in de schriftelijke toelichting te kennen gegeven dat hij het eens is met deze klachten en dat hij kan instemmen met het door Verzicht berekende bedrag van ƒ 9.742,65, dat Verzicht aan [verweerder] is verschuldigd.
Nu het bedrag van de hoofdsom, tot betaling waarvan de Rechtbank Verzicht heeft veroordeeld, kennelijk op een vergissing berust, zal de Hoge Raad de fout herstellen met verbetering van het eindvonnis van de Recht-bank.
4.2 De overige in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechts-eenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart Verzicht niet-ontvankelijk in haar beroep voor zover dit is gericht tegen het vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 6 juni 1996;
verbetert het vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 5 maart 1998 aldus dat het bedrag van de hoofdsom, tot voldoening waarvan Verzicht jegens [verweerder] is veroordeeld, wordt vervangen door en bepaald op ƒ 9.742,65;
verwerpt het beroep voor het overige;
veroordeelt Verzicht in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op ƒ 747,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Mijnssen als voorzitter en de raadsheren Neleman, Heemskerk, Fleers en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 21 april 2000.