ECLI:NL:HR:2000:AA5782

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R00/006HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van arbeidsovereenkomst en ontvankelijkheid in cassatie

In deze zaak heeft Hermans-Maasdal B.V. een verzoek tot cassatie ingediend tegen de beschikking van de Rechtbank te Maastricht, die het hoger beroep van Hermans-Maasdal tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de Kantonrechter had verworpen. De Kantonrechter had op 21 mei 1999 de arbeidsovereenkomst ontbonden wegens gewichtige redenen en een vergoeding van ƒ 200.000,-- bruto aan de verzoeker toegekend. Hermans-Maasdal heeft het verzoek van de verweerder tot ontbinding bestreden, maar de Kantonrechter heeft in zijn eindbeschikking de ontbinding goedgekeurd. Hermans-Maasdal heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar dit werd door de Rechtbank afgewezen. Hierop heeft Hermans-Maasdal beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal was dat Hermans-Maasdal niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar beroep, omdat het cassatierekest niet was ondertekend door een advocaat, zoals vereist volgens artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en verklaarde Hermans-Maasdal niet-ontvankelijk in haar beroep. De uitspraak werd gedaan door de raadsheren P. Neleman, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop en werd openbaar uitgesproken door raadsheer W.H. Heemskerk op 28 april 2000.

Uitspraak

28 april 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R00/006HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
HERMANS-MAASDAL B.V.,
gevestigd te Wijnandsrade, gemeente Nuth,
VERZOEKSTER tot cassatie,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 4 maart 1999 ter griffie van het Kantongerecht te Heerlen ingediend verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - zich gewend tot de Kantonrechter aldaar en ontbinding van de arbeidsovereenkomst met verzoekster tot cassatie - verder te noemen: Hermans-Maasdal - verzocht wegens gewichtige redenen onder toekenning van een vergoeding van ƒ 330.336,-- bruto en met veroordeling van Hermans-Maasdal in de kosten van de procedure ten bedrage van ƒ 2.350,--.
Hermans-Maasdal heeft het verzoek bestreden.
De Kantonrechter heeft na een tussenbeschikking van 29 april 1999 bij eindbeschikking van 21 mei 1999 de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens gewichtige redenen ontbonden met ingang van 1 juni 1999, aan [verweerder] ten laste van Hermans-Maasdal een vergoeding van ƒ 200.000,-- bruto toegekend, en het meer of anders verzoch-te afgewezen.
Tegen beide beschikkingen heeft Hermans-Maasdal hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Maastricht.
Bij beschikking van 11 november 1999 heeft de Rechtbank het hoger beroep verworpen.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft Hermans-Maasdal zelf beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. [Verweerder] heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster in haar beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het beroep in cassatie is vervat in een verzoekschrift dat niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Ingevolge het in deze zaak toepasselijke art. 426a lid 1 Rv. moet Hermans-Maasdal niet-ontvankelijk in haar beroep worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart Hermans-Maasdal niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren P. Neleman, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 28 april 2000.