ECLI:NL:HR:2000:AA5949

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C98/235HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • C.H.M. Jansen
  • A. Hammerstein
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over contractuele boete en bewijslevering in bouwgeschil

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen TECHNISCHE HANDELSONDERNEMING BOHACO B.V. (eiseres tot cassatie) en BOUWBEDRIJF GEBROEDERS [verweerder] B.V. (verweerster in cassatie). De zaak betreft een geschil over de uitvoering van een overeenkomst tussen partijen, waarbij Bohaco vorderingen heeft ingesteld tegen [verweerder] wegens niet-deugdelijke uitvoering van de overeenkomst. Bohaco vorderde onder andere ontbinding van de overeenkomst, betaling van een contractuele boete en schadevergoeding. De Rechtbank te Breda heeft in eerste aanleg de vorderingen van Bohaco gedeeltelijk toegewezen, maar [verweerder] heeft in reconventie ook vorderingen ingesteld tegen Bohaco.

Na een aantal tussenvonnissen en getuigenverhoren heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 21 april 1998 het tussenvonnis van de Rechtbank bekrachtigd, maar de vordering van Bohaco met betrekking tot de contractuele boete afgewezen. Bohaco heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het Hof. In cassatie heeft de Hoge Raad de klachten van Bohaco beoordeeld, maar deze niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, omdat zij geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling met zich meebrachten.

De Hoge Raad heeft het beroep van Bohaco verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De kosten aan de zijde van [verweerder] zijn begroot op ƒ 597,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept het belang van de bewijslevering in civiele procedures.

Uitspraak

26 mei 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/235HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
TECHNISCHE HANDELSONDERNEMING BOHACO B.V.,
gevestigd te Meyel,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr R.Th.R.F. Carli,
t e g e n
BOUWBEDRIJF GEBROEDERS [verweerder] B.V.,
gevestigd te Diessen, gemeente Hilvarenbeek,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Bohaco - heeft bij exploit van 29 oktober 1993 verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de Rechtbank te Breda en gevorderd:
1. te ontbinden, althans ontbonden te verklaren de tussen partijen gesloten overeenkomst, voor zover deze door [verweerder] niet deugdelijk is uitgevoerd;
2. [verweerder] te veroordelen om aan Bohaco te betalen de contractuele boete, tot en met 20 oktober 1993 de som van ƒ 324.000,-- bedragende, te vermeerderen met ƒ 1.000,-- voor iedere dag na 20 oktober 1993 dat [verweerder] in gebreke blijft met de correcte oplevering van de bouw, althans tot de datum dat de tussen partijen gesloten overeenkomst door de Rechtbank zal worden ontbonden;
3. [verweerder] te veroordelen tot vergoeding van de in casu door Bohaco reeds geleden en nog te lijden schade, voorlopig begroot op ƒ 250.000,--, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
4. [verweerder] te veroordelen om aan Bohaco te betalen de door Bohaco gemaakte buitengerechtelijke kosten ten bedrage van ƒ 21.380,--;
5. [verweerder] te veroordelen in de kosten van dit geding, de kosten van de gelegde conservatoire beslagen daaronder begrepen.
[Verweerder] heeft de vorderingen bestreden en harerzijds in reconventie gevorderd Bohaco te veroordelen om aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 60.983,95, te vermeerderen met de wettelijke rente over ƒ 56.594,24 vanaf de respectievelijke faktuurdata. Bij conclusie van repliek in reconventie heeft [verweerder] haar vordering vermeerderd met een bedrag van ƒ 74.025,-- (inclusief B.T.W.), te verhogen met de wettelijke rente vanaf de faktuurdatum.
Bohaco heeft in reconventie de vorderingen van [verweerder] bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 1 augustus 1995 [verweerder] in conventie tot bewijslevering toegelaten.
Na getuigenverhoren heeft de Rechtbank voorts bij tussenvonnis van 24 september 1996 [verweerder] wederom tot bewijslevering toegelaten.
Tegen beide tussenvonnissen heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 21 april 1998 heeft het Hof het tussenvonnis van 1 augustus 1995, voor zover in conventie gewezen, bekrachtigd, het tussenvonnis van 24 september 1996, voor zover in conventie gewezen, vernietigd en opnieuw rechtdoende de vordering van Bohaco in conventie met betrekking tot de contractuele boete afgewezen. Voorts heeft het Hof de zaak naar de Rechtbank te Breda verwezen om deze met inachtneming van dit arrest verder af te doen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Bohaco beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Bohaco in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder]wij begroot op ƒ 597,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren P. Neleman, als voorzitter, C.H.M. Jansen en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de
raadsheer W.H. Heemskerk op 26 mei 2000.