ECLI:NL:HR:2000:AA5951

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R99/062HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • C.H.M. Jansen
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • A. Hammerstein
  • P.C. Kop
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit

In deze zaak heeft verzoeker tot cassatie, wonende in Groot-Brittannië, op 13 juni 1996 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te 's-Gravenhage. Hij verzocht de Rechtbank vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie, heeft dit verzoek bestreden. Tijdens de zitting op 2 december 1998 heeft de Officier van Justitie geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. De Rechtbank heeft op 13 januari 1999 het verzoek van verzoeker afgewezen, waarop verzoeker in cassatie is gegaan.

In het cassatiegeding heeft verzoeker zijn beroep ingesteld tegen de beschikking van de Rechtbank. De Staat heeft verzocht het beroep te verwerpen. De Plaatsvervangend Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarbij de gronden van het middel zijn besproken. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het middel faalt op de gronden zoals vermeld in de conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 26 mei 2000 het beroep van verzoeker verworpen. De beschikking is gegeven door de vice-president en de raadsheren, en is openbaar uitgesproken door raadsheer W.H. Heemskerk. Deze uitspraak bevestigt de afwijzing van het verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit.

Uitspraak

26 mei 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R99/062HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], Groot-Brittannië,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr drs R. Dhalganjansing,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Justitie),
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr H.A. Groen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Met een op 13 juni 1996 ter griffie van de Rechtbank te 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht vast te stellen dat [verzoeker] de Nederlandse nationaliteit bezit.
Verweerder in cassatie - verder te noemen: de Staat - heeft het verzoek bestreden.
De Officier van Justitie in het arrondissement ‘s-Gravenhage heeft ter terechtzitting van 2 december 1998 mondeling geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 13 januari 1999 het verzoek van [verzoeker] afgewezen.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
Het middel faalt op de gronden vermeld in de conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren C.H.M. Jansen, A.E.M. van der Putt-Lauwers, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 26 mei 2000.