ECLI:NL:HR:2000:AA6158

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R99/186HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • W.H. Heemskerk
  • O. De Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en scheiding van tafel en bed in één beschikking

In deze zaak verzoekt de man, die op 26 mei 1998 een verzoekschrift indiende bij de Rechtbank te Middelburg, om echtscheiding van zijn vrouw. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om een scheiding van tafel en bed. De Rechtbank spreekt op 17 februari 1999 de echtscheiding uit, maar wijst het verzoek van de vrouw tot scheiding van tafel en bed af. De vrouw gaat in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 3 september 1999 de echtscheiding bekrachtigt en de scheiding van tafel en bed alsnog uitspreekt. De vrouw stelt vervolgens cassatie in tegen deze beschikking van het Hof.

De Hoge Raad behandelt de zaak en oordeelt dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, wat de basis vormt voor de uitspraak van zowel de echtscheiding als de scheiding van tafel en bed. De vrouw stelt dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting heeft door beide uitspraken in één beschikking te doen. De Hoge Raad verwerpt dit middel en stelt dat, hoewel echtscheiding en scheiding van tafel en bed elkaar uitsluiten qua rechtsgevolgen, dit niet betekent dat ze niet in één beschikking kunnen worden uitgesproken. De beslissing van de Hoge Raad is dat het beroep van de vrouw wordt verworpen, en de beschikking van het Hof blijft in stand.

Deze uitspraak benadrukt de mogelijkheid om zowel echtscheiding als scheiding van tafel en bed in één beschikking te regelen, mits de juridische gevolgen goed worden begrepen. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken waar beide vormen van scheiding aan de orde zijn.

Uitspraak

9 juni 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R99/186HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 26 mei 1998 gedateerd verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot de Rechtbank te Middelburg en verzocht echtscheiding tussen hem en verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - uit te spreken. Daarnaast heeft hij om nevenvoorzieningen verzocht.
De vrouw heeft het verzoek bestreden en verzocht primair het verzoek af te wijzen, subsidiair de scheiding van tafel en bed uit te spreken, in beide gevallen met nevenverzoeken.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 17 februari 1999 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, het verzoek van de vrouw tot scheiding van tafel en bed afgewezen, en iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 3 september 1999 heeft het Hof de bestreden beschikking voor zover daarbij tussen de partijen de echtscheiding werd uitgesproken, bekrachtigd en vernietigd de bestreden beschikking voor zover daarbij het verzoek van de vrouw tot scheiding van tafel en bed werd afgewezen. In zoverre opnieuw rechtdoende heeft het Hof alsnog de scheiding van tafel en bed tussen partijen uitgesproken.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Bakels strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot bekrachtiging van de door de Rechtbank te Middelburg op 17 februari 1999 tussen partijen gewezen beschikking.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat het huwelijk van partijen, die op 9 augustus 1974 te [plaatsnaam] met elkaar zijn gehuwd, duurzaam is ontwricht. Het Hof heeft op die grond zowel scheiding van tafel en bed uitgesproken als de beschikking van de Rechtbank waarbij echtscheiding is uitgesproken, bekrachtigd.
3.2 Het middel, dat zich uitsluitend keert tegen de laatstgemelde beslissing, klaagt dat het Hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door naast het uitspreken van scheiding van tafel en bed ook de beschikking tot echtscheiding te bekrachtigen. Nu echtscheiding en scheiding van tafel en bed met elkaar tegenstrijdig zijn, kunnen zij - volgens het middel - niet in één beschikking worden uitgesproken.
3.3 Het middel faalt. Anders dan de vrouw veronderstelt, kan de beschikking van het Hof niet tot onaanvaardbare rechtsgevolgen leiden. Wanneer een van de partijen de beschikking waarbij echtscheiding is uitgesproken, doet inschrijven in de registers van de burgerlijke stand, komt ingevolge art. 1:163 lid 1 BW de echtscheiding tot stand en eindigt het huwelijk van partijen. Vanaf dat moment heeft de uitgesproken scheiding van tafel en bed geen betekenis meer. Zo lang de echtscheiding niet is ingeschreven, zijn partijen na het in kracht van gewijsde gaan van de beschikking gescheiden van tafel en bed. Hoewel echtscheiding en scheiding van tafel en bed elkaar wat rechtsgevolg betreft uitsluiten, kan daarin dus geen reden gevonden worden om aan te nemen dat zij niet beide in één beschikking kunnen worden uitgesproken.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, O. De Savornin Lohman, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 9 juni 2000.