ECLI:NL:HR:2000:AA6235

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C98/333HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H.L.J. Roelvink
  • W.H. Heemskerk
  • C.H.M. Jansen
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid van incidentele vordering tot tussenkomst in civiele procedure

In deze zaak heeft eiseres tot cassatie, [eiseres] B.V., verweerder in cassatie, [verweerder], gedagvaard voor de Rechtbank te Zwolle. De eiseres vorderde een betaling van ƒ 726.168,19, vermeerderd met rente en kosten. Verweerder heeft een exceptie van onbevoegdheid ingediend, maar de Rechtbank verklaarde zich bevoegd. In een tussenvonnis werd verweerder toegelaten tot bewijslevering. Verweerder ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Arnhem, dat het vonnis van de Rechtbank vernietigde en de vordering van eiseres afwees. Eiseres heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest. In de cassatieprocedure hebben [A] en [B] een incidentele vordering tot tussenkomst ingediend, maar de Hoge Raad oordeelde dat in een cassatieprocedure geen plaats is voor een dergelijke vordering. De Hoge Raad verklaarde [A] en [B] niet-ontvankelijk in hun vordering en verwierp het beroep van eiseres. Tevens werden de kosten van het incident en de cassatieprocedure aan de zijde van verweerder begroot.

Uitspraak

16 juni 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/333HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres] B.V.,
gevestigd te Urk,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. T.H. Tanja-van den Broek,
en
1. [A],
2. [B],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot tussenkomst,
advocaat: mr. T.H. Tanja-van den Broek,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploit van 26 september 1995 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de Rechtbank te Zwolle en gevorderd [verweerder] te veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van ƒ 726.168,19, te vermeerderen met de overeengekomen rente ad 8% op jaarbasis over ƒ 707.008,19 vanaf de datum van de dagvaarding, en tot veroordeling van [verweerder] in de kosten van de te zijnen laste gelegde conservatoire beslagen, kosten rechtens.
[Verweerder] heeft primair een incidentele conclusie houdende de exceptie van onbevoegdheid genomen en bij afwijzing van de exceptie van onbevoegdheid gevorderd dat [verweerder] Zwarte Water Participaties B.V., gevestigd te Urk, in vrijwaring zal mogen oproepen. Subsidiair heeft [verweerder] in de hoofdzaak de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 28 februari 1996 in het bevoegdheidsincident zich bevoegd verklaard van het geschil kennis te nemen, in het vrijwaringsincident de vordering tot oproeping in vrijwaring toegewezen, en in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen.
Bij conclusie van repliek heeft [eiseres] de grondslag van haar vordering vermeerderd. [Verweerder] heeft zich tegen deze vermeerdering van eis verzet.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 5 februari 1997 in de hoofdzaak [verweerder] tot bewijslevering toegelaten.
Tegen dit tussenvonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. [Eiseres] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 7 juli 1998 heeft het Hof in het principaal en in het incidenteel appèl het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiseres] afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[A] en [B] hebben bij incidentele conclusie gevorderd in het aanhangige geding te worden toegelaten als tussenkomende partij.
[Verweerder] heeft in het incident tot tussenkomst geconcludeerd tot referte en in de hoofdzaak tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Wesseling- van Gent strekt in het incident tot niet-ontvankelijkverklaring en in de hoofdzaak tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van de incidentele vordering tot tussenkomst
In een cassatieprocedure is geen plaats voor een incidentele vordering tot tussenkomst. [A] en [B] moeten derhalve in hun incidentele vordering tot tussenkomst niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoor-ding van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [A] en [B] niet-ontvan-kelijk in hun incidente-le vordering;
verwerpt het beroep;
veroordeelt [A] en [B] in de kosten van het incident tot tussenkomst, tot op deze uit-spraak aan de zijde van [verweerder] begroot op ƒ 150,-- aan verschotten en ƒ 1.000,-- voor salaris;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op ƒ 1.827,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president H.L.J. Roelvink als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, C.H.M. Jansen, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 16 juni 2000.