ECLI:NL:HR:2000:AA6242

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R00/040HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging onderhoudsverplichting in cassatie

In deze zaak heeft de man, verweerder in cassatie, op 14 december 1998 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te Breda. Hij verzocht primair om zijn onderhoudsverplichting ten behoeve van de vrouw, verzoekster tot cassatie, te beëindigen met ingang van 1 januari 1999. Subsidiair vroeg hij om de bijdrage af te bouwen van 1 januari 1999 tot 1 september 2001. De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend. De Rechtbank heeft op 27 januari 1999 het primaire verzoek van de man toegewezen. Hierop heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het Hof heeft op 5 januari 2000 de beschikking van de Rechtbank vernietigd en de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw beëindigd met ingang van 30 juli 2003, met de mogelijkheid tot verdere verlenging.

Tegen deze beschikking heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verzoekster in haar beroep. De Hoge Raad heeft vervolgens beoordeeld of de verzoekster ontvankelijk was in haar beroep. Het bleek dat het verzoekschrift, ingediend door de verzoekster zelf, niet was getekend door een advocaat bij de Hoge Raad, wat vereist is volgens artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hierdoor kon de Hoge Raad verzoekster niet-ontvankelijk verklaren in haar beroep.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 16 juni 2000, waarbij de raadsheren P. Neleman, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop en W.H. Heemskerk betrokken waren. De beslissing werd openbaar uitgesproken door W.H. Heemskerk.

Uitspraak

16 juni 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R00/040HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 14 december 1998 ter griffie van de Rechtbank te Breda ingekomen verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht primair zijn onderhoudsverplichting ten behoeve van verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - te beëindigen met ingang van 1 januari 1999, subsidiair die bijdrage gedurende de periode 1 januari 1999 tot 1 september 2001 af te bouwen conform de door hem in het verzoekschrift onder punt 9 aangegeven wijze.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 27 januari 1999 het primaire verzoek van de man toegewezen.
Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij beschikking van 5 januari 2000 heeft het Hof de beschikking waarvan beroep vernietigd en de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van 30 juli 2003 beëindigd, met dien verstande dat verdere verlenging mogelijk is.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het Hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster in haar beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Verzoekster kan niet ontvangen worden in haar beroep, reeds omdat het verzoekschrift, ingediend door verzoekster zelf, niet is getekend door een advocaat bij de Hoge Raad, zoals vereist door art. 426a lid 1 Rv.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren P. Neleman, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 16 juni 2000.