ECLI:NL:HR:2000:AA6295
Hoge Raad
- Cassatie
- H.L.J. Roelvink
- W.H. Heemskerk
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- J.B. Fleers
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Arrest over loonvordering en arbeidsongeschiktheid van een werknemer in de zorg
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Stichting Thuiszorg Midden-Brabant en een werkneemster. De werkneemster had Thuiszorg gedagvaard voor de Kantonrechter te Tilburg, waarbij zij vorderingen deed voor achterstallig salaris en vakantietoeslag. De Kantonrechter heeft in zijn vonnis van 13 maart 1997 Thuiszorg veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 8.830,-- bruto en ƒ 706,40 bruto, vermeerderd met wettelijke rente. Thuiszorg ging in hoger beroep, maar de Rechtbank te Breda bekrachtigde het vonnis op 17 maart 1998. Thuiszorg stelde vervolgens cassatie in tegen dit vonnis.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat de werkneemster recht had op loonbetaling, ondanks haar arbeidsongeschiktheid. De Hoge Raad bevestigde dat de werkgever in beginsel moet kunnen afgaan op het oordeel van de verzekeringsgeneeskundige, maar dat dit niet geldt wanneer de werknemer zich beschikbaar heeft gesteld voor werk en later blijkt dat zij niet ongeschikt was. De Hoge Raad verwierp het beroep van Thuiszorg en oordeelde dat de kosten van het geding in cassatie voor rekening van Thuiszorg komen, begroot op ƒ 307,20 aan verschotten en ƒ 3000,-- voor salaris.
Dit arrest is van belang voor de rechtspositie van werknemers die, ondanks een arbeidsongeschiktheidsverklaring, in staat zijn hun werkzaamheden te hervatten. Het benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om de situatie van hun werknemers zorgvuldig te beoordelen en niet blindelings af te gaan op externe medische oordelen.