ECLI:NL:HR:2000:AA6317
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- A.E. de Moor
- D.G. van Vliet
- P.J. van Amersfoort
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en aftrek voorbelasting bij verkoop onroerende zaak
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1991 tot en met 31 december 1993. De naheffingsaanslag, die aanvankelijk zonder verhoging was opgelegd, werd na bezwaar door de Inspecteur verminderd tot een bedrag van ƒ 15.253,--. Belanghebbende ging in beroep bij het Gerechtshof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad beoordeelt de klachten van belanghebbende, die zijn ontstaan uit de verkoop van een pand dat vrijgesteld was van omzetbelasting. Belanghebbende had het pand in 1990 verworven en in 1993 verbouwd, waarbij zij de in rekening gebrachte omzetbelasting als voorbelasting in aftrek had gebracht. De Inspecteur heeft deze belasting echter in de naheffingsaanslag opgenomen, omdat het pand niet voor belaste prestaties was gebruikt voor de verkoop aan A B.V. in december 1993.
Het Hof oordeelde dat de kosten van de verbouwing niet als onderhoud of reparatie konden worden aangemerkt, maar als investeringen die niet direct in de onderneming van belanghebbende waren gebruikt. De Hoge Raad concludeert dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de belasting verschuldigd was op het moment van de eerste gebruik van de onroerende zaak, en dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.