ECLI:NL:HR:2000:AA7689

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C99/010HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • R. Herrmann
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Gemeente voor schade door damdoorbraak

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Gemeente Eindhoven voor schade die is ontstaan door een damdoorbraak in het Eindhovens Kanaal. De dam was aangelegd in opdracht van de Gemeente en doorbrak in de nacht van 15 op 16 september 1990, waardoor water in de kelder van een nabijgelegen bedrijfspand stroomde en een kopieermachine van Rentalease onherstelbaar beschadigd raakte. Rentalease vorderde schadevergoeding, maar de Rechtbank verklaarde haar niet-ontvankelijk in haar vorderingen. Hierop stelde Rentalease hoger beroep in bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat de zaak naar de rol verwees voor uitlating door de Gemeente en verdere beslissingen aanhield. De Gemeente ging in cassatie tegen het arrest van het Hof, dat de Gemeente in de gelegenheid stelde bewijs te leveren dat de damdoorbraak niet aan haar te wijten was.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onjuist had geoordeeld over de bewijslastverdeling. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de Gemeente aansprakelijk kan worden gehouden voor fouten die zijn gemaakt bij de aanleg van de dam, tenzij zij kan bewijzen dat de damdoorbraak het gevolg was van een oorzaak waarvoor zij niet aansprakelijk is. De Gemeente werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Gemeente werden begroot op ƒ 5.703,55 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.

Uitspraak

20 oktober 2000
Eerste Kamer
Nr. C99/010HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DE GEMEENTE EINDHOVEN, gevestigd te Eindhoven,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.H. van der Woude,
t e g e n
RANK XEROX RENTALEASE B.V., gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Rentalease - heeft bij exploit van 20 juli 1993 eiseres tot cassatie - verder te noemen: de Gemeente - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Hertogenbosch en gevorderd de Gemeente te veroordelen tot betaling van:
1. ƒ 190.727,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 1991;
2. ƒ 7.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
3. ƒ 29.724,05, althans een zodanig bedrag ter zake van buitengerechtelijke kosten als de Rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
De Gemeente heeft de vorderingen bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 24 januari 1997 Rentalease niet-ontvankelijk in haar vorderingen verklaard.
Tegen het vonnis van 24 januari 1997 heeft Rentalease hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 17 september 1998 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door de Gemeente als bedoeld in rov. 4.15 van dit arrest, en iedere verdere beslissing aangehouden.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het tussen Rentalease en de Gemeente door het Hof gewezen arrest heeft de Gemeente beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Rentalease heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Langemeijer strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander hof.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. In de nacht van 15 op 16 september 1990 is een in verband met werkzaamheden aan het Eindhovens Kanaal in opdracht van de Gemeente in dit kanaal aangelegde dam doorgebroken. Als gevolg van deze damdoorbraak is water uit het kanaal gestroomd in de kelder van een nabijgelegen bedrijfspand. Een in deze kelder geplaatste, aan Rentalease toebehorende kopieermachine is daarbij onherstelbaar beschadigd.
3.2 De Rechtbank heeft Rentalease niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot vergoeding van de door haar geleden schade.
3.3 In hoger beroep heeft Rentalease zich in haar toelichting op de grieven IV, V en VI, waarin zij zich onder meer keerde tegen het oordeel van de Rechtbank dat noch in de dagvaarding noch in de conclusie van repliek een vordering gebaseerd op onrechtmatige daad te lezen was, uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat de dambreuk door de schuld van de Gemeente is ontstaan: "De Gemeente heeft bij de uitvoering van de werkzaamheden fouten begaan welke hebben geleid tot de dambreuk. De Gemeente is derhalve voor de daaruit voortvloeiende schade, welke in rechtstreeks verband staat met de gemaakte fouten, aansprakelijk."
In zijn in cassatie bestreden arrest heeft het Hof de Gemeente in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of zij het naar het oordeel van het Hof op haar rustende bewijs, dat de dam is bezweken als gevolg van een oorzaak waarvoor zij niet aansprakelijk is, wil leveren door middel van het horen van getuigen dan wel door middel van een deskundigenbericht.
De overwegingen die het Hof tot dit oordeel inzake de bewijslastverdeling hebben geleid, kunnen als volgt worden samengevat. Rentalease heeft aan haar stelplicht voldaan door eenvoudig te stellen dat bij de aanleg van de dam fouten zijn gemaakt (rov. 4.13). Wanneer een dam bezwijkt door de druk van het water dat door die dam moet worden tegengehouden, dient ervan te worden uitgegaan dat de dam niet deugdelijk was, tenzij blijkt van een van buiten komende oorzaak waarvoor degene die de dam heeft doen aanleggen, in dit geval: de Gemeente, niet aansprakelijk is. Een fout van het bedrijf dat de dam heeft aangelegd heeft in dit verband te gelden als een aan de Gemeente toe te rekenen fout (rov. 4.14). Als van buiten komende mogelijke oorzaak waarvoor de Gemeente niet aansprakelijk is, is slechts vandalisme genoemd. Alle overige mogelijke oorzaken die worden genoemd in de drie rapporten betreffende de damdoorbraak die in het geding zijn gebracht, moeten worden aangemerkt als in de wijze van aanleg van de dam zelf gelegen fouten, waarvoor de Gemeente aansprakelijk is. Onder die omstandigheden is het aan de Gemeente om te bewijzen dat de dam is bezweken als gevolg van een oorzaak waarvoor zij niet aansprakelijk is (rov. 4.15).
3.4 Onderdeel 1 keert zich met een zestal rechts- en motiveringsklachten tegen het in rov. 4.13 gegeven oordeel van het Hof dat Rentalease aan haar stelplicht met betrekking tot de oorzaak van de damdoorbraak heeft voldaan door eenvoudig te stellen dat er bij de aanleg van de dam fouten zijn gemaakt.
Het door het onderdeel aangevallen oordeel moet worden bezien in samenhang met hetgeen het Hof in rov. 4.14 en 4.15 heeft overwogen omtrent de oorzaak van de damdoorbraak. Dit komt erop neer dat, indien een dam bezwijkt onder de druk van het water dat door die dam moet worden tegengehouden, in het algemeen ervan dient te worden uitgegaan dat de dam niet deugdelijk is, en dat, nu aanwijzingen voor het tegendeel ontbreken, vooralsnog ook in dit geval reeds op grond van het enkele feit van de doorbraak het oordeel gerechtvaardigd is dat de schade haar oorzaak vindt in ondeugdelijkheid van de dam. Gegeven laatstvermeld oordeel, dat in het licht van de gedingstukken geenszins onbegrijpelijk is, is het oordeel van het Hof, dat Rentalease met betrekking tot de oorzaak van de damdoorbraak aan de op haar rustende stelplicht heeft voldaan, juist. Onderdeel 1 faalt.
3.5 Het oordeel van het Hof dat een fout van het bedrijf dat de dam in opdracht van de Gemeente heeft aangelegd, in verband met de vraag of de Gemeente op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de door Rentalease geleden schade, te gelden heeft als een fout van de Gemeente, wordt in onderdeel 2a zowel met een rechtsklacht als met een motiveringsklacht bestreden.
Het onderdeel treft doel omdat het oordeel van het Hof hetzij blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij onvoldoende gemotiveerd is. Voorzover het Hof tot uitdrukking heeft gebracht dat iedere fout van het bedrijf dat de dam heeft aangelegd aan de Gemeente behoort te worden toegerekend op de enkele grond dat deze de opdracht tot aanleg van de dam heeft gegeven, berust zijn oordeel op een onjuiste rechtsopvatting. Uit het hier van toepassing zijnde art. 1401 (oud) BW vloeit immers slechts aansprakelijkheid voor eigen onrechtmatig handelen voort. Voorzover het Hof niet van die onjuiste rechtsopvatting zou zijn uitgegaan, is het bestreden oordeel zonder nadere redengeving, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
3.6 Nu het in rov. 4.15 door het Hof gegeven oordeel omtrent de bewijslastverdeling berust op de opvatting dat de Gemeente aansprakelijk is voor fouten in de wijze waarop de dam is aangelegd, leidt de gegrondbevinding van onderdeel 2a ertoe dat ook de onderdelen 2b en 3 terecht worden voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 september 1998;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te Arnhem;
veroordeelt Rentalease in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op ƒ 5.703,55 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren R. Herrmann, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 20 oktober 2000.