ECLI:NL:HR:2000:AA7844
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P.J. van Amersfoort
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de vorming van een vervangingsreserve bij de verkoop van melkquotum
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 oktober 1999, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1992. Aan belanghebbende was een aanslag opgelegd, die na bezwaar door de Inspecteur was verminderd. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verder verminderd door een investeringsbijdrage te verrekenen. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende tot 1 januari 1991 een melkveehouderij dreef en daarna samen met zijn echtgenote een vennootschap onder firma is aangegaan. Belanghebbende had in 1987 een melkquotum verkocht, wat leidde tot een boekwinst. Bij de aanslagregeling over 1988 was een vervangingsreserve toegestaan. De discussie in cassatie draait om de vraag of het bedrag van f 281.558,-- ten titel van 'vrijval vervangingsreserve melkquotum' terecht tot de winst uit onderneming is gerekend.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende gebonden is aan het standpunt van de Inspecteur, die de vorming van een vervangingsreserve had toegestaan. De Hoge Raad oordeelt dat de oordelen van het Hof niet onbegrijpelijk zijn en dat belanghebbende en de Inspecteur een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond, omdat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten.