ECLI:NL:HR:2000:AA8719

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C99/006HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • W.H. Heemskerk
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • O. de Savornin Lohman
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en de rechtsgeldigheid van lastgeving in het kader van een arbitrageovereenkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 december 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen TTS Automation A/S (eiseres) en Stichting Administratiekantoor Sigillo (verweerster). Sigillo had TTS gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam, waarbij zij betaling vorderde van een bedrag van ƒ 1.657.240,--, vermeerderd met wettelijke rente. TTS had in eerste instantie een exceptie van onbevoegdheid ingediend, maar de Rechtbank verklaarde zich bevoegd. TTS heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen een tussenvonnis van de Rechtbank, dat door het Gerechtshof te 's-Gravenhage werd bekrachtigd. TTS heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof, waarbij zij drie weren heeft opgeworpen die verband houden met de rechtsgeldigheid van de vordering van Sigillo, die op haar beurt was gebaseerd op een lastgeving van Intrepid aan Sigillo.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had aangenomen dat de lastgeving van Intrepid aan Sigillo was beëindigd op grond van het vermoeden dat Intrepid niet meer zou bestaan. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens werd Sigillo veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van TTS waren begroot op ƒ 8.979,12 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor het bestaan van een rechtspersoon in het kader van een lastgeving en de gevolgen van een niet-betaling van een voorschot in een arbitrageprocedure.

Uitspraak

1 december 2000
Eerste Kamer
Nr. C99/006HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de vennootschap naar het recht van Noorwegen, TTS AUTOMATION A/S, voorheen genaamd: TTS Total Transportation Systems (International) A/S, gevestigd te Oslo, Noorwegen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR SIGILLO, gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Sigillo - heeft bij exploit van 25 september 1992 eiseres tot cassatie - verder te noemen: TTS - gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, TTS te veroordelen om aan Sigillo te betalen een bedrag van ƒ 1.657.240,--, te vermeerderen met de wettelijke rente sedert 11 februari 1988.
TTS heeft een incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid genomen.
Sigillo heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep op onbevoegdheid.
De Rechtbank heeft zich in het incident bij tussenvonnis van 22 april 1994 bevoegd verklaard om van de vordering van Sigillo kennis te nemen en in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen.
TTS heeft in de hoofdzaak de vordering bestreden.
Bij tussenvonnis van 12 september 1996 heeft de Rechtbank - alvorens verder te beslissen - de zaak naar de rol verwezen opdat partijen zich alsnog over de zaak ten principale kunnen uitlaten.
Tegen dit tussenvonnis heeft TTS hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 8 september 1998 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft TTS beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Sigillo is verstek verleend.
De zaak is voor TTS toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
De advocaat van TTS heeft bij brief van 11 september 2000 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het gaat in dit geding om het volgende:
(i) Bij op 19 augustus 1986 ondertekende overeenkomst heeft Intrepid Shipping Company Ltd (hierna: Intrepid) aan een "dochter" van TTS, Kenmark Industries Inc. (hierna: Kenmark) te Newport News (Virginia) in de Verenigde Staten, opdracht gegeven een hydraulisch trek-duw systeem (Skid Unit System) te ontwerpen en te vervaardigen voor een in Korea (bij Daewoo Shipyard) te bouwen ponton. Bij deze overeenkomst zijn partijen tevens ICC-arbitrage overeengekomen. Voorts is Heerema Engineering Service B.V. (hierna: Heerema Engineering) aangewezen als "authorized representative" van Intrepid.
(ii) TTS heeft zich bij akte (de "parent company guarantee") van 15 augustus 1986 jegens Intrepid garant gesteld voor de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen van Kenmark. TTS heeft deze garantstelling ondertekend op verzoek van de Heerema-groep. TTS heeft zich tegenover Intrepid hoofdelijk verbonden. Partijen hebben op de garantstelling Nederlands recht van toepassing verklaard.
(iii) Bij brief van 21 januari 1988 heeft Heerema Engineering aan Kenmark bericht dat Kenmark haar leveringsverplichting niet tijdig was nagekomen en dat het geleverde op een aantal punten niet voldeed aan de overeengekomen kwaliteitseisen; Heerema Engineering vorderde een schadevergoeding van ƒ 1.657.240,--.
(iv) In april 1988 heeft Intrepid haar vordering op Kenmark ter beoordeling voorgelegd aan het Internationale Hof van Arbitrage van de Internationale Kamer van Koophandel te Parijs. Intrepid heeft het aan het Hof van Arbitrage verschuldigde voorschot voldaan. Kenmark heeft aan het Hof van Arbitrage laten weten dat zij niet in staat was het voorschot te voldoen. TTS is door Intrepid uitgenodigd het door Kenmark verschuldigde voorschot te betalen; zij heeft betaling geweigerd. Daarop heeft het Secretariaat van het Hof van Arbitrage doen weten dat het Hof de arbitrage als ingetrokken beschouwde.
(v) Aan Sigillo, een door de raadsman van Intrepid opgerichte stichting, is de bevoegdheid tot inning van de vordering van Intrepid op TTS verleend bij een op 18 en 22 september 1992 getekende overeenkomst, waarop Nederlands recht van toepassing is verklaard. Deze overeenkomst bevat een last van Intrepid aan Sigillo de vordering van Intrepid op TTS (en op Kenmark) in eigen naam in rechte aanhangig te maken en het geïncasseerde aan Intrepid af te dragen.
(vi) Sigillo heeft TTS in rechte betrokken en betaling gevorderd van het hiervoor genoemde bedrag van ƒ 1.657.240,--, vermeerderd met rente en kosten.
3.2 In cassatie gaat het om drie door TTS opgeworpen weren, die alle verband houden met het afgeleide karakter van de vordering van Sigillo en die alle drie door de Rechtbank zijn verworpen. In hoger beroep heeft het Hof het (tussen)vonnis bekrachtigd, oordelende dat de op deze verwerping betrekking hebbende grieven falen.
Grief II was gericht tegen het oordeel van de Rechtbank dat geen sprake is van liquidatie of faillissement of van het niet (meer) bestaan van Intrepid en stelde in dit verband de vraag aan de orde "of Intrepid inmiddels heeft opgehouden te bestaan en of een in voormelde overeenkomst besloten liggende lastgeving dientengevolge geëindigd is". Het Hof overwoog te dien aanzien:
"2.2 (…) Aan TTS wordt toegegeven dat van de zijde van Sigillo buitengewoon weinig is
aangedragen om de stelling van TTS, dat Intrepid niet meer zou bestaan te ontzenuwen. (…)
2.3 Wat ook de huidige situatie met betrekking tot het (voort)bestaan van Intrepid moge
zijn, duidelijk is dat Intrepid een tot de Heerema-groep behorende werkmaatschappij was en
dat ook Kenmark en TTS hebben geweten dat de wederpartij bij deze overeenkomst betreffende
de constructie van een Skid Unit System voor de aan Heerema toebehorende "launch barge H
851" in wezen de Heerema groep was. (…)
2.4 Onder die omstandigheden is naar het oordeel van het hof onaanvaardbaar de opvatting dat op grond van het vermoeden dat Intrepid niet meer zou bestaan de lastgeving besloten in de overeenkomst Intrepid/Sigillo die tot strekking heeft verhaal van onder voormelde overeenkomst tussen Intrepid (doch in wezen Heerema) en Kenmark mogelijk geleden schade, beëindigd zou zijn ingevolge art. 7:422 lid 1 BW: van enige concrete gegevens omtrent mogelijke liquidatie of faillissement van Intrepid is niet gebleken, noch ook heeft TTS positieve aanwijzingen in die richting gegeven. De door Dunn & Bradstreet International geleverde informatie aangaande de onvindbaarheid van Intrepid draagt op dit punt onvoldoende bij."
Grief IV bestreed het oordeel van de Rechtbank dat de verjaring van de vordering op Kenmark tijdig is gestuit. Het Hof overwoog in rov. 4 dat dit het geval is omdat de per telefax aan TTS verzonden brief van 10 januari 1992, waarvan een kopie op dezelfde dag eveneens per telefax is gezonden aan Kenmark, die deze fax ook heeft ontvangen, "geldt als een schriftelijke mededeling als bedoeld in art. 3:317 lid 1 BW: de tekst van die telefax, waarvan het relevante gedeelte door de rechtbank wordt geciteerd (…) is ondubbelzinnig en laat er geen twijfel over bestaan dat Intrepid het verhaal van haar vorderingen wenst voort te zetten".
Grief VI bestreed het oordeel van de Rechtbank dat niet valt in te zien waarom Sigillo in strijd met de vereiste goede trouw zou handelen door niet eerst de weg van de tussen Intrepid en Kenmark overeengekomen arbitrage te (laten) volgen. In rov. 6 overwoog het Hof daaromtrent dat tussen partijen als onbestreden vaststaat dat door de raadsman van Intrepid arbitrage is aangemeld en dat eveneens vaststaat dat deze arbitrale procedure als het ware is gefrustreerd door de omstandigheid dat noch Kenmark, noch TTS voor Kenmark, het door de ICC verlangde voorschot heeft betaald. Onder die omstandigheden, aldus het Hof, valt niet in te zien waarom Intrepid zou handelen in strijd met de vereiste goede trouw door haar vordering tegen TTS bij de gewone rechter aan te brengen.
3.3.1 Onderdeel I van het middel richt zich met een reeks van klachten tegen rov. 2.2 - 2.4.
Voorzover in dit onderdeel wordt geklaagd dat het Hof ervan uitgaat dat de Heerema-groep als contracts- partij geldt, kan het bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Uit rov. 2.1 en rov. 2.4 blijkt immers dat het Hof Intrepid als schuldeiser heeft aangemerkt.
3.3.2 Het onderdeel bevat voorts de klacht dat het Hof het verweer van TTS dat Intrepid niet dan wel niet meer als rechtspersoon bestaat niet had mogen verwerpen, althans niet zonder eerst van Sigillo nadere gegevens omtrent het (nog) bestaan van Intrepid te verlangen. Deze klacht slaagt. Gezien het uitvoerig geadstrueerde betoog van TTS dat Intrepid niet heeft bestaan, lag het op de weg van Sigillo in het kader van de motivering van haar betwisting van de stellingen van TTS de omstandigheden aan te geven die meer in haar sfeer dan in die van TTS liggen - dat wil in dit geval zeggen nadere gegevens te verstrekken en de nodige bescheiden in het geding te brengen, waaruit kon blijken van het bestaan van Intrepid - en kon Sigillo niet volstaan met een blote ontkenning van deze stelling; uit de stukken van het geding blijkt niet dat Sigillo bedoelde gegevens en bescheiden in het geding heeft gebracht.
3.3.3 Uit het voorgaande vloeit ook voort dat het oordeel van het Hof dat "duidelijk is" dat Intrepid een tot de Heerema-groep behorende werkmaatschappij was en dat ook Kenmark en TTS hebben geweten dat de wederpartij bij de litigieuze overeenkomst in wezen de Heerema-groep was, onbegrijpelijk is, nu zonder nadere motivering niet duidelijk is waarop het Hof zijn oordeel baseert dat Intrepid als rechtspersoon heeft bestaan.
3.3.4 Voorzover het onderdeel zich richt tegen 's Hofs rov. 2.4 faalt het. Hetgeen het Hof daar overweegt, moet aldus worden begrepen dat nu niet is gebleken van faillietverklaring of liquidatie van Intrepid en TTS hieromtrent ook geen verdere gegevens heeft verstrekt, geen grond ervoor bestaat aan te nemen dat de door Intrepid verstrekte last ingevolge het bepaalde bij art. 7:422 lid 1, aanhef en onder b, BW is vervallen.
In 's Hofs oordeel dat TTS geen concrete aanwijzingen heeft gegeven betreffende een mogelijk faillissement van Intrepid ligt besloten dat op TTS te dier zake de stelplicht en de bewijslast rusten en dat TTS onvoldoende heeft gesteld voor het oordeel dat Intrepid in staat van faillissement is verklaard en dat de last als gevolg hiervan zou zijn vervallen. Dit oordeel geeft niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk en kan voor het overige, als van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst.
3.4.1 Voorzover onderdeel II strekt ten betoge dat het Hof in zijn rov. 4 heeft miskend dat de stuiting van de verjaring niet is geschied door een schriftelijke mededeling aan (een bevoegde vertegenwoordiger van) de schuldenaar zelf, mist het feitelijke grondslag en kan het daarom niet tot cassatie leiden. Het Hof heeft dit niet miskend, het heeft immers in het voetspoor van de Rechtbank geoordeeld dat de vereiste mededeling was gedaan aan zowel TTS als Kenmark.
3.4.2 Voorzover onderdeel II klaagt dat 's Hofs oordeel dat de ingevolge art. 3:317 lid 1 BW voor stuiting van de verjaring vereiste mededeling - ook - aan Kenmark is gedaan, onjuist althans onbegrijpelijk is, faalt het. Het Hof heeft immers vastgesteld dat de telefax van 10 januari 1992 aan TTS diezelfde dag in kopie aan Kenmark is gezonden en door deze is ontvangen. In het licht hiervan heeft het Hof niet van een onjuiste opvatting omtrent genoemde bepaling blijk gegeven. Het bestreden oordeel is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
3.5 Onderdeel III van het middel is gericht tegen het in rov. 6 vervatte oordeel van het Hof, dat de tussen Kenmark en Intrepid overeengekomen arbitrale procedure als het ware is gefrustreerd door de omstandigheid dat noch Kenmark, noch TTS voor haar, het door de ICC verlangde voorschot heeft betaald. Dit oordeel geeft in het licht van hetgeen hiervoor in 3.1 onder (iv) is vermeld, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Het onderdeel faalt derhalve.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 september 1998;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Sigillo in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van TTS begroot op ƒ 8.979,12 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren
W.H. Heemskerk, A.E.M. van der Putt-Lauwers, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in
het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 1 december 2000.