ECLI:NL:HR:2000:AA9374
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van een opgeëiste persoon aan Turkije en de toepassing van het ne bis in idem beginsel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Republiek Turkije. De opgeëiste persoon was geboren in Turkije en was ten tijde van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Noordsingel' te Rotterdam. De Arrondissementsrechtbank te Amsterdam had op 11 april 2000 de uitlevering toelaatbaar verklaard, maar de opgeëiste persoon heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld. De advocaat van de opgeëiste persoon, mr. S.J. van der Woude, heeft een middel van cassatie voorgesteld, waartegen de waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd dat het beroep verworpen moet worden.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak van de rechtbank beoordeeld en vastgesteld dat de opgeëiste persoon eerder door de Nederlandse rechter was veroordeeld voor hetzelfde feit als waarvoor de uitlevering werd verzocht. De rechtbank had geoordeeld dat de uitlevering niet ontoelaatbaar was, omdat het vonnis van 10 april 2000 nog niet onherroepelijk was en de straf nog niet volledig tenuitvoergelegd. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat er een zodanig verband bestaat tussen de feiten dat de opgeëiste persoon in Nederland is berecht voor hetzelfde feit als waarvoor zijn uitlevering is verzocht, in de zin van artikel 9 van het toepasselijke verdrag.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de verzochte uitlevering ontoelaatbaar verklaard. Tevens heeft de Hoge Raad de opheffing bevolen van de gevangenneming van de opgeëiste persoon, die eerder door de rechtbank was bevolen. Deze uitspraak benadrukt het belang van het ne bis in idem beginsel in het uitleveringsrecht, waarbij een persoon niet voor hetzelfde feit in twee verschillende rechtsgebieden kan worden vervolgd.