ECLI:NL:HR:2001:AA9366

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00539/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 9 januari 2001 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 28 december 1999 was gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1951, die was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met het verbod van artikel 2, eerste lid onder B, van de Opiumwet. De Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch had op 16 juli 1998 een vonnis uitgesproken, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf, met onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen. Het Gerechtshof bevestigde in hoger beroep het vonnis, met uitzondering van de strafoplegging en de bewijsvoering.

De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.E. Temmen. In de schriftuur zijn middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat het beroep verworpen moet worden. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en vastgesteld dat deze niet voldoen aan de vereisten zoals gesteld in artikel 437 van het Wetboek van Strafvordering. De klachten in de middelen waren niet voldoende stellig en duidelijk om tot cassatie te leiden.

De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat er geen grond is voor vernietiging van de bestreden uitspraak en heeft het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, samen met de raadsheren G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, en is uitgesproken in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker.

Uitspraak

9 januari 2001
Strafkamer
nr. 00539/00
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch
van 28 december 1999, parketnummer 20/002281-98, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951, wonende te
[woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - behoudens ten aanzien van de strafoplegging en de bewijsvoering - bevestigd een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te ‘s-Hertogenbosch van 16 juli 1998, waarbij de verdachte ter zake van “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid aanhef en onder a sub B, van de Opiumwet, gegeven verbod” (de Hoge Raad leest dit verbeterd als: “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid onder B, van de Opiumwet gegeven verbod”) is veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf, met onttrekking aan het verkeer
zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.E. Temmen, advocaat te Bergen op Zoom, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het tweede en het vierde middel
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als bedoeld in art. 437 Sv. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De in de middelen vervatte klachten voldoen niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moeten blijven.
4. Beoordeling van het eerste en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren
G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 9 januari 2001.