ECLI:NL:HR:2001:AA9366
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet
Op 9 januari 2001 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 28 december 1999 was gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1951, die was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met het verbod van artikel 2, eerste lid onder B, van de Opiumwet. De Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch had op 16 juli 1998 een vonnis uitgesproken, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf, met onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen. Het Gerechtshof bevestigde in hoger beroep het vonnis, met uitzondering van de strafoplegging en de bewijsvoering.
De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.E. Temmen. In de schriftuur zijn middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat het beroep verworpen moet worden. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en vastgesteld dat deze niet voldoen aan de vereisten zoals gesteld in artikel 437 van het Wetboek van Strafvordering. De klachten in de middelen waren niet voldoende stellig en duidelijk om tot cassatie te leiden.
De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat er geen grond is voor vernietiging van de bestreden uitspraak en heeft het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, samen met de raadsheren G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, en is uitgesproken in aanwezigheid van griffier S.P. Bakker.