ECLI:NL:HR:2001:AA9563
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- R. Herrmann
- C.H.M. Janssen
- H.A.M. Aaftink
- P.C. Kop
- W.H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Overgang van onderneming en rechtsopvolging in arbeidsrelaties
In deze zaak heeft eiser, die als kok in dienst was bij de Stichting Ebbe en Vloed, een vordering ingesteld tegen zijn voormalige werkgevers, de Stichting Ebbe en Vloed en de Stichting Verzorgingstehuis voor Bejaarden in Dirksland, met betrekking tot de beëindiging van zijn dienstverband en de overgang van de voedingsdienst naar een andere onderneming. Eiser vorderde onder andere zijn tewerkstelling en betaling van achterstallig salaris. De Kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen, waarna hij in hoger beroep ging bij de Rechtbank te Rotterdam. De Rechtbank heeft eiser toegelaten tot bewijslevering, maar heeft uiteindelijk het vonnis van de Kantonrechter bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 januari 2001 geoordeeld dat de Rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een overgang van onderneming in de zin van de relevante wetgeving. De Hoge Raad heeft de argumenten van eiser verworpen en geoordeeld dat de Rechtbank niet onjuist heeft geoordeeld over de bewijslast en de omstandigheden waaronder de voedingsdienst door de Stichting BRN werd gedreven. De Hoge Raad heeft het beroep van eiser verworpen en hem in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.
Deze uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een overgang van onderneming kan worden vastgesteld, met name de noodzaak dat de identiteit van de onderneming behouden blijft en dat de exploitatie door de nieuwe ondernemer wordt voortgezet. De uitspraak heeft implicaties voor de rechtspositie van werknemers bij een overgang van onderneming en de verantwoordelijkheden van werkgevers in dergelijke situaties.