ECLI:NL:HR:2001:AA9566
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- P.C. Kop
- W.H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van ouders in cassatie tegen beschikking van de Kinderrechter
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van ouders in hun cassatieberoep tegen een beschikking van de Kinderrechter in de Rechtbank te Leeuwarden. De ouders, verzoekers tot cassatie, hadden op 5 april 2000 verzocht om opheffing van de ondertoezichtstelling van hun minderjarige kind. De Kinderrechter heeft dit verzoek afgewezen. Hierop hebben de ouders hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden, dat hen op 12 juli 2000 niet-ontvankelijk verklaarde. De ouders hebben vervolgens een request civiel ingediend, maar ook dit verzoek werd door het Hof op 30 augustus 2000 niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze beschikkingen hebben de ouders beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld dat het cassatierekest niet was ondertekend door een advocaat, wat in strijd is met artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit artikel vereist dat een verzoekschrift in cassatie door een advocaat moet worden ondertekend. Gezien deze procedurele fout heeft de Hoge Raad de ouders niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep. De beslissing is op 5 januari 2001 openbaar uitgesproken door de raadsheren van de Hoge Raad, waarbij R. Herrmann als voorzitter fungeerde. De beschikking van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak van juridische vertegenwoordiging in cassatieprocedures benadrukt.