ECLI:NL:HR:2001:AA9566

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R00/134HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • P.C. Kop
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van ouders in cassatie tegen beschikking van de Kinderrechter

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van ouders in hun cassatieberoep tegen een beschikking van de Kinderrechter in de Rechtbank te Leeuwarden. De ouders, verzoekers tot cassatie, hadden op 5 april 2000 verzocht om opheffing van de ondertoezichtstelling van hun minderjarige kind. De Kinderrechter heeft dit verzoek afgewezen. Hierop hebben de ouders hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden, dat hen op 12 juli 2000 niet-ontvankelijk verklaarde. De ouders hebben vervolgens een request civiel ingediend, maar ook dit verzoek werd door het Hof op 30 augustus 2000 niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze beschikkingen hebben de ouders beroep in cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld dat het cassatierekest niet was ondertekend door een advocaat, wat in strijd is met artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit artikel vereist dat een verzoekschrift in cassatie door een advocaat moet worden ondertekend. Gezien deze procedurele fout heeft de Hoge Raad de ouders niet-ontvankelijk verklaard in hun beroep. De beslissing is op 5 januari 2001 openbaar uitgesproken door de raadsheren van de Hoge Raad, waarbij R. Herrmann als voorzitter fungeerde. De beschikking van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak van juridische vertegenwoordiging in cassatieprocedures benadrukt.

Uitspraak

5 januari 2001
Eerste Kamer
Rek.nr. R00/134HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1 [Verzoeker 1],
2 [Verzoekster 2], beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
t e g e n
STICHTING JEUGDBESCHERMING FRIESLAND, gevestigd te Leeuwarden,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij beschikking van 5 april 2000 heeft de Kinderrechter in de Rechtbank te Leeuwarden het verzoek van verzoekers tot cassatie - verder te noemen: de ouders - tot opheffing van de ondertoezichtstelling van [het] minderjarige [kind] afgewezen.
Tegen deze beschikking hebben de ouders bij brief van 12 april 2000 hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden.
Bij beschikking van 12 juli 2000 heeft het Hof de ouders niet-ontvankelijk verklaard in het door hen ingestelde hoger beroep.
Tegen deze beschikking hebben de ouders bij brief, ingekomen ter griffie op 18 juli 2000, request civiel ingesteld en verzocht de beschikking van 12 juli 2000 van het Gerechtshof te Leeuwarden te herroepen en alsnog bij arrest of anderszins wettelijk recht te doen inzake hetgeen de ouders bij wege van beroep aan het Hof hebben voorgedragen.
Na mondelinge behandeling heeft het Hof bij be- schikking van 30 augustus 2000 de ouders in het door hen ingestelde request civiel niet-ontvankelijk verklaard.
De beschikkingen van het Hof van 12 juli 2000 en 30 augustus 2000 zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de twee voormelde beschikkingen van het Hof hebben de ouders beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de ouders in hun beroep.
De ouders hebben bij brief van 19 oktober 2000 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het beroep in cassatie is vervat in een verzoekschrift dat niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Ingevolge het in deze zaak toepasselijke art. 426a lid 1 Rv. moeten de ouders derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in hun beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, A.E.M. van der Putt-Lauwers en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 5 januari 2001.