ECLI:NL:HR:2001:AA9595

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01599/99
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • A.M.M. Orie
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat is ingesteld tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam. De verdachte, geboren in Brits Guyana, had een beroep in cassatie ingesteld via een ambtenaar ter griffie, R. Jager, die verklaarde daartoe gemachtigd te zijn door de verdachte. De zaak betreft een eerdere veroordeling voor overtreding van de Algemene Politieverordening Rotterdam, waarvoor de verdachte een geldboete van vijfenzeventig gulden had gekregen, subsidiair één dag hechtenis.

De Hoge Raad beoordeelt of het beroep in cassatie ontvankelijk is. Volgens de Wetboek van Strafvordering kan een beroep in cassatie alleen worden ingesteld door iemand die daartoe schriftelijk door de verdachte is gemachtigd. De Hoge Raad constateert dat uit de akte rechtsmiddel niet blijkt dat R. Jager daadwerkelijk een bijzondere volmacht van de verdachte heeft ontvangen om namens hem beroep in cassatie in te stellen. Dit betekent dat de verdachte niet in het beroep kan worden ontvangen.

Uiteindelijk besluit de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep. Dit arrest is uitgesproken op 23 januari 2001 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij het instellen van een beroep in cassatie, en dat een gebrek aan deugdelijke volmacht kan leiden tot niet-ontvankelijkheid.

Uitspraak

23 januari 2001
Strafkamer
nr. 01599/99
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van de
Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 2 oktober 1997, parketnummer
10/603713-94, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Brits Guyana) op [geboortedatum] 1961,
wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter te Rotterdam van 23 januari 1995 - de verdachte ter zake van “overtreding van het bepaalde in artikel 52 van de Algemene Politieverordening Rotterdam, strafbaar gesteld bij artikel 130, tweede lid, van die verordening” veroordeeld tot een geldboete van vijfenzeventig gulden, subsidiair één dag hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door een ambtenaar ter griffie, die verklaarde daartoe blijkens de aan de akte rechtsmiddel gehechte volmacht door [verdachte] te zijn gemachtigd. Middelen van cassatie zijn door of namens de verdachte niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad zal verstaan dat in deze zaak geen beroep in cassatie is ingesteld.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1.1. Blijkens de akte rechtsmiddel kwam op 6 juli 1999 ter griffie van de Rechtbank te Rotterdam R. Jager, ambtenaar ter voormelde griffie die "daartoe gemachtigd blijkens de aan deze akte gehechte volmacht" verklaarde namens [verdachte] beroep in cassatie in te stellen tegen het vonnis van 2 oktober 1997, gewezen door de Enkelvoudige Kamer van die Rechtbank.
3.1.2. Aan deze akte is gehecht een kopie van een ongedateerde brief van [betrokkene A], blijkens een daarop gesteld stempel op 6 juli 1999 ingekomen ter griffie van het kantongerecht, inhoudende voorzover te dezen van belang:
"Op 17 mei ben ik aangehouden in Den Haag.
(...)
Uit de steekproef kwamen drie procesverbalen die op mijn naam stonden. Naar mijn mening zijn deze bekeuringen niet door mij begaan.
(...)
De derde bekeuring is van zondag 13 februari 1994 om 16.00 's middags te Rotterdam.
(...)
Deze bekeuring staat voor plassen op straat
(...)
Ook hier heb ik weer het vermoeden dat deze toebehoort aan mijn tweelingbroer.
(...)
Ik schrijf U deze brief omdat ik dit graag uitgezocht wil hebben”.
3.2. Ingevolge de art. 449, eerste lid, en 450, aanhef en onder b, Sv kan namens de verdachte beroep in cassatie worden ingesteld door een verklaring op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven af te leggen door een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde. Dat brengt mee dat vorenbedoelde verklaring dient te worden afgelegd door iemand die daartoe door de verdachte zelf is gemachtigd.
3.3. Aangezien uit het hiervoor onder 3.1 weergegevene niet blijkt dat R. Jager bij een door de verdachte gegeven bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd om namens hem beroep in cassatie in te stellen, kan de verdachte niet in dat beroep worden ontvangen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.M.M. Orie en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 23 januari 2001.