ECLI:NL:HR:2001:AA9595
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.M.M. Orie
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat is ingesteld tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam. De verdachte, geboren in Brits Guyana, had een beroep in cassatie ingesteld via een ambtenaar ter griffie, R. Jager, die verklaarde daartoe gemachtigd te zijn door de verdachte. De zaak betreft een eerdere veroordeling voor overtreding van de Algemene Politieverordening Rotterdam, waarvoor de verdachte een geldboete van vijfenzeventig gulden had gekregen, subsidiair één dag hechtenis.
De Hoge Raad beoordeelt of het beroep in cassatie ontvankelijk is. Volgens de Wetboek van Strafvordering kan een beroep in cassatie alleen worden ingesteld door iemand die daartoe schriftelijk door de verdachte is gemachtigd. De Hoge Raad constateert dat uit de akte rechtsmiddel niet blijkt dat R. Jager daadwerkelijk een bijzondere volmacht van de verdachte heeft ontvangen om namens hem beroep in cassatie in te stellen. Dit betekent dat de verdachte niet in het beroep kan worden ontvangen.
Uiteindelijk besluit de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep. Dit arrest is uitgesproken op 23 januari 2001 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij het instellen van een beroep in cassatie, en dat een gebrek aan deugdelijke volmacht kan leiden tot niet-ontvankelijkheid.