ECLI:NL:HR:2001:AA9813
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.P. Balkema
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen veroordeling voor opzettelijke beschadiging en diefstal met betrekking tot onbetaalde arbeid
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Suriname in 1961, was eerder veroordeeld door de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam voor opzettelijke beschadiging van andermans goed en meermalen gepleegde diefstal. Het Hof had de veroordeling bevestigd en de verdachte tot drie weken gevangenisstraf veroordeeld. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.J. Baumgardt.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld. Het eerste middel werd verworpen omdat het niet leidde tot een rechtsvraag die relevant was voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Het tweede middel betrof de afwijzing door het Hof van een aanbod van de verdachte om onbetaalde arbeid ten algemene nutte te verrichten. Het Hof had geoordeeld dat het aanbod niet serieus was, omdat de verdachte aangaf daarover verder te willen denken. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof dit aanbod niet onbegrijpelijk had afgewezen, maar dat de afwijzing niet op de juiste wijze was gemotiveerd in het verkorte arrest.
Desondanks concludeerde de Hoge Raad dat de afwijzing van het aanbod door het Hof op basis van de geschiktheid van de verdachte om onbetaalde arbeid te verrichten, niet onbegrijpelijk was. Dit oordeel was feitelijk van aard en kon in cassatie niet verder worden getoetst. Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep, omdat de middelen niet tot cassatie konden leiden en er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.