ECLI:NL:HR:2001:AA9896
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- W.H. Heemskerk
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- J.B. Fleers
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bevoegdheid Nederlandse rechter in kort geding bij arbitrageovereenkomst
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de rechtspersoon naar Duits recht Cogenius Anlageberatung-Vermittlung GmbH, thans Premium Brokers Anlageberatung-Vermittlung GmbH i.l., en Apotheek Schothorst B.V. De zaak betreft een kort geding dat door Schothorst was aangespannen tegen Cogenius, waarin Schothorst vorderingen had ingesteld tot betaling van een aanzienlijk bedrag en tot teruggave van een bankgarantie. De President van de Rechtbank te Utrecht had de vorderingen van Schothorst toegewezen, maar Cogenius ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat het vonnis bevestigde. Cogenius stelde dat de President zich ten onrechte bevoegd had geacht om van de vorderingen kennis te nemen, gezien de arbitrageovereenkomst die tussen partijen bestond. De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof had miskend dat het had moeten onderzoeken of de Nederlandse kortgedingrechter bevoegd was om van de vordering kennis te nemen, nu de vordering van Schothorst niet als een voorlopige maatregel in de zin van het EEX kon worden aangemerkt. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak ter verdere behandeling naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Tevens werd Schothorst in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.