ECLI:NL:HR:2001:AA9964

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C99/150HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van eiser in beroep tegen tussenvonnis

In deze zaak hebben de verweerders in cassatie, [verweerder] c.s., eiser gedagvaard voor de Kantonrechter te Groningen. De vorderingen betroffen het herstel van lekkages aan de tuinkoepel en dakconstructie van het Stadsparkpaviljoen, alsook de vervanging of reparatie van een defecte brandmeldinstallatie. De Kantonrechter heeft na een tussenvonnis een deskundigenonderzoek bevolen. Eiser heeft hoger beroep ingesteld tegen de tussenvonnissen van de Kantonrechter. De Rechtbank te Groningen heeft het tussenvonnis van de Kantonrechter uitvoerbaar bij voorraad verklaard, waarna eiser cassatie heeft ingesteld tegen dit tussenvonnis. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het cassatiemiddel niet voldoet aan de eisen van artikel 407 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hierdoor heeft de Hoge Raad eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Eiser is tevens veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.

Uitspraak

9 februari 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/150HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van: [Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.C. Leenders,
t e g e n
1. [Verweerder 1], wonende te [woonplaats],
2. [Verweerster 2], gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - hebben bij exploit van 13 december 1996 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de Kantonrechter te Groningen en gevorderd om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eiser] te veroordelen (a) om de bestaande lekkages aan de tuinkoepel en de dakconstructie van het Stadsparkpaviljoen te herstellen, een en ander door het uitvoeren van de werkzaamheden als omschreven in het deskundigenrapport van de heren Bakker en Bijleveld onder “de tuinkoepelen “de dakconstructie” alsmede (b) de defecte brandmeldinstallatie te vervangen dan wel zodanig te repareren dat deze weer naar behoren functioneert, en met deze werkzaamheden binnen een week na betekening van dit vonnis een aanvang te maken en deze binnen 9 weken daarna te voltooien, op verbeurte van een dwangsom van ƒ 10.000,-- per dag dat [eiser] hieraan niet voldoet.
[Eiser] heeft de vorderingen bestreden en zijnerzijds een reconventionele vordering ingesteld.
De Kantonrechter heeft na een tussenvonnis van 25 februari 1998, waarbij een inlichtingencomparitie is gelast, bij tussenvonnis van 24 juni 1998 zowel in conventie als in reconventie een deskundigenonderzoek bevolen en daartoe vragen geformuleerd.
Tegen beide tussenvonnissen van de Kantonrechter heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Groningen.
[Verweerder] c.s. hebben bij incidentele memorie voor eis geconcludeerd dat de Rechtbank het tussen partijen gewezen tussenvonnis van de Kantonrechter van 24 juni 1998 alsnog uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.
Bij tussenvonnis van 8 januari 1999 heeft de Rechtbank in het incident het vonnis van de Kantonrechter van 24 juni 1998 uitvoerbaar bij voorraad verklaard en in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen.
Het tussenvonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het tussenvonnis van de Rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verweerder] c.s. toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn beroep.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden omdat het niet voldoet aan de eisen die ingevolge art. 407 lid 2 Rv. aan een cassatiemiddel moeten worden gesteld. [Eiser] moet derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 9 februari 2001.