1. J. van Schijndel en J.N.C. van Veen tegen Stichting Pensioenfonds voor Fysiotherapeuten, HR 22 okt. 1993, NJ 1994, 94; na prejudiciële beslissing (HvJEG 14 dec. 1995, zaken C-430 en 431/93, Jur. 1995, p.I-4707; SEW 1996, p. 276; m.nt. L.A.D. Keus; NJ 1997, 116; AB 1996, 92. m.nt. F.H. v.d. Burg): HR 1 nov. 1996, NJ 1997, 117, m.nt. P.J. Slot en H.J. Snijders.
2. Vonnis in eerste aanleg, ro. 2.
3. Dit is (naar het lijkt: met terugwerkende kracht) geschied per 1 januari 1993. Zie daarover: inleidende (verzets)dagvaarding, nr. 6, prod. 4 en 5 bij akte Drijvende Bokken d.d. 29 nov. 1993 en (vooral) prod. 4 bij c.v.r. in oppositie.
4. Beschikking van 9 september 1959, nr. 4963, Stcrt. 17 september 1959, nr. 180, p. 2, zoals gewijzigd bij beschikking van 17 december 1991, nr. DGSZ/SV/O/91/6435, Stcrt. 23 december 1991, nr. 249, p. 21.
5. Overigens moet die passage te vinden zijn in het "Rapport ter terechtzitting" dat de griffie van het Hof van Justitie (blijkens een telefonische mededeling van die griffie) in de procestaal (i.c.: Nederlands) op aanvraag vrij verstrekt.
6. Zie voorts de door Koopmans in § 7 van die conclusie genoemde vindplaatsen.
7. Ro. 4, sub B.41.
8. Zie ook schriftelijke toelichting voor Drijvende Bokken, § 1.30 , p. 15, en Pb EG 1996, C 133/17. Het kantongerecht te Arnhem heeft mij het desbetreffende vonnis, met twee eerdere vonnissen in dezelfde zaak, toegezonden. Ik heb deze vonnissen in de bibliotheek van de Hoge Raad ter inzage gedeponeerd.
9. Telefonische mededeling kantongerecht te Arnhem; zie ook dupliek in cassatie raadsman PVH, p. 1.
10. HvJEG 16 nov. 1995 [in het middel staat abusievelijk: 1996], zaak C-244/94 Fédération française des sociétés d=assurance e.a./Ministère de l=Agriculture et de la Pche, Jur. 1995, I-4013, NJ 1996, 664,, Sociaal Recht, 1996, p. 93 (F.M. du Pré)
11. HvJ 17 februari 1993, C-159/91 en C-160/91, Jur. 1993, I-637. E. Steyger, SMA 1994, p. 11 ev. en p. 71 en 78 somt een aantal criteria op waaraan voldaan moet zijn wil er sprake zijn van een "sociaal zekerheidsstelstel".
12. HvJEG 19 jan. 1994, zaak C-364/92, Jur. 1994, p. I-43; SEW 1996, p. 238, m.nt. E.H. Pijnacker Hordijk; TVVS 1994, p. 195 (M.R.M.) .
13. Van Gerven/Gyselen/Maresceau/Stuyck, Europees Kartelrecht II, Europese Gemeenschap, 1997, nrs. 50-61, p. 69 e.v. Zie voorts: Ritter/Braun/Rawlinson, Competition Law, 1991, p. 31/32; Bellamy & Child, Common Market Law of Competition, 1993, § 2-012, p. 42-43; Gleiss/Hirsch, Kommentar zum EG-Kartellrecht, 1993, Art. 85 (1), Rnr. 35-45, p. 52-53.
14. Vgl. Kapteyn/VerLoren van Themaat c.s., Inleiding tot het recht van de Europese Gemeenschappen, 1995, p.83 e.v.
15. HvJEG 30 april 1986, zaken 209-213/84 (Nouvelles Frontières), Jur. 1986, p. 1425, SEW, 1987, p. 248, m.nt. P.J. Slot; (roo. 71-72). Zie over de rechtspraak ter zake: Van Gerven c.s., a.w., p. 558 e.v.
16. Hetgeen mogelijk niet het geval is. Het gehele onderdeel is, vooral door het gebruik van uitermate lange zinnen (die met recht volzinnen genoemd kunnen worden), nogal ontoegankelijk.
17. M.R. Mok, Kartelrecht I, Nederland, 1995,p. 57, verwijzend naar Langen/Bunte, Kommentar zum deutschen und europäischen Kartellrecht., p. 119 e.v.; V. Emmerich, Kartellrecht, 1991, p. 62-65 en E.-J. Mestmäcker, Europäisches Wettbewerbsrecht, 1974, p. 224 e.v.
18. Deze laatste figuur is in deze zaak niet aan de orde gesteld, maar zij hoort erbij.
19. Vgl. Van Gerven c.s., a.w., nrs. 123-126, p. 143 e.v.
20. HvJEG 23 april 1991, zaak C-41/90 (Höffner), Jur. 1991, p. I-1979, SEW 1993, p. 395, m.nt. E.H. Pijnacker Hordijk en B.P.M. Smulders; 18 juni 1991, zaak C-260/89 (ERT), Jur. 1991, p. I-2925, SEW 1993, p. 400, m.nt. E.H. Pijnacker Hordijk en B.P.M. Smulders; 10 dec. 1991, zaak C-179/90 (Merci), Jur. 1991, p. I-5889, SEW 1993, p. 403, m.nt.. E.H. Pijnacker Hordijk en B.P.M. Smulders; 13 dec. 1991, zaak C-18/88 (RTT/GB-Inno), Jur. 1991, p. I-5941, SEW 1993, p. 528, m.nt. P.J. Slot.
21. Vgl. Van Gerven c.s., a.w., nr. 439, p. 540-541 en nrs. 442-450, p. 544 e.v.
22. Van Gerven c.s., a.w., nr. 72 e.v., i.h.b. nr. 76 e.v., p. 86 e.v.
23. Schriftelijke toelichting van haar raadsman, § 1.18, p. 9.
24. HvJ EG 24 okt. 1996 [niet: 1994], zaak C-72/95, Weekoverzicht HvJ EG 28/96, p. 1.
25. Er staat slechts: onderzoeken of de nationale instanties binnen de door een bepaalde richtlijn gestelde beoordelingsmarge zijn gebleven en daarmede rekening houden.
26. Schriftelijke toelichting, nr. 1.13, p. 7.
27. Wet van 17 maart 1949, Stb. 1949, J 121.
28. M.v.a. II [II 1948-1949], 785, nr, 5, p. 2.
29. Handelingen II, 1 februari 1949, 785, p. 1101.
30. E. Lutjens, Pensioenvoorzieningen voor werknemers, diss. VU 1989, § 12.2.2., p. 201. Zie ook E.J. Offerhaus, Bedrijfspensioenfondsen, diss. RUG, 1953; P.M. Tulfer, Pensioenen, 1986 en R.A.C.M. Langemeijer, Verplichte bedrijfspensioenfondsen, 1997.
31. Uit: M.M. Jansen en W.P.M. Thijsen, Deelneming in bedrijfspensioenfondsen: verplicht of niet-verplicht?, 1993, p. 3.
32. Lutjens, a.w., nr. 12.1., p. 198; Tulfer, a.w., p. 15.
33. Zie noot 4.
34. De statuten en het reglement zijn gepubliceerd in de Stcrt. van 17 september 1959, nr. 180, p. 2 e.v.; zij bevinden zich bij de gedingstukken als prod. bij c.v.a. in oppositie.
35. Wet van 15 mei 1952, Stb. 275, S & J nr. 117.