ECLI:NL:HR:2001:AB0184

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C99/185HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.H.M. Jansen
  • J.B. Fleers
  • A. Hammerstein
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Kantonrechter

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2001 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie. Eiser, wonende te [woonplaats], had de Kantonrechter te 's-Gravenhage gedagvaard en was veroordeeld tot betaling aan verweerder, kantoorhoudende te [..]. Eiser heeft tegen dit vonnis cassatie ingesteld, waarbij hij zich beriep op rechtsklachten. De Kantonrechter had volgens eiser verweerder in zijn vordering niet-ontvankelijk moeten verklaren. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat vonnissen van kantonrechters in civiele zaken in cassatie niet met rechtsklachten kunnen worden bestreden, zoals blijkt uit artikel 100 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO). Hierdoor werd eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.

De Hoge Raad heeft ook de kosten van het geding in cassatie aan eiser opgelegd, die tot op dat moment aan de zijde van verweerder op nihil waren begroot. De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in cassatie en de beperkingen die gelden voor het aanvechten van vonnissen van kantonrechters. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijk maakt dat niet alle vonnissen in cassatie kunnen worden bestreden op basis van rechtsklachten, wat de rechtspositie van partijen in dergelijke procedures beïnvloedt.

Uitspraak

16 februari 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/185HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: voorheen mr. M.P.W. Hengst,
thans mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
[Verweerder], kantoorhoudende te [..],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 14 oktober 1998 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de Kantonrechter te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen om aan [verweerder] te betalen:
a. ƒ 705,-- ter zake van de factuur d.d. 3 maart 1998;
b. de buitengerechtelijke kosten ex art. 6:96 lid 2 sub BW over ƒ 705,--, ad ƒ 105,75, conform het incassotarief van de NOvA;
c.de wettelijke rente over ƒ 705,-- vanaf 17 maart 1998 tot aan de dag der algehele voldoening, tot en met 7 oktober 1998 bedragende ƒ 23,64.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 18 maart 1999 [eiser] veroordeeld om aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 470,--, met de wettelijke rente hierover vanaf 17 maart 1998, een en ander uitvoerbaar bij voorraad en met afwijzing van het meer of anders gevorderde.
Het vonnis van de Kantonrechter is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Kantonrechter heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van eiser in zijn beroep, met veroordeling van eiser in de kosten.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Het vonnis van de Kantonrechter wordt bestreden door een middel van cassatie waarin uitsluitend rechtsklachten zijn vervat, hiertoe strekkende dat de Kantonrechter, gelet op de in dat vonnis vastgestelde feiten, [verweerder] in zijn vordering niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
3.2 Nu echter, zoals uit art. 100 RO blijkt, vonnissen van kantonrechters in burgelijke zaken, in cassatie niet met rechtsklachten kunnen worden bestreden, behoort [eiser] in zijn beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen als voorzitter, J.B. Fleers en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 16 februari 2001.