ECLI:NL:HR:2001:AB0197

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C99/107HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • W.H. Heemskerk
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over wanprestatie en alleenverkoopovereenkomst tussen Hecron en [verweerster]

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 februari 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Technische Handelsonderneming Hecron en een naamloze vennootschap naar Frans recht, aangeduid als [verweerster]. De zaak betreft een geschil over een alleenverkoopovereenkomst die Hecron met [verweerster] had gesloten. Hecron had [verweerster] gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage, waarbij zij veroordeling tot betaling van een bedrag van FF 191.895,41 vorderde, vermeerderd met rente. [Verweerster] heeft de vordering bestreden en in reconventie een verklaring voor recht gevorderd dat zij de overeenkomst terecht had ontbonden. De Rechtbank heeft Hecron veroordeeld tot betaling aan [verweerster] en de reconventionele vordering afgewezen.

Hecron heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat in zijn eindarrest van 22 december 1998 de vordering van Hecron gedeeltelijk heeft toegewezen en de reconventionele vordering van [verweerster] heeft bekrachtigd. Hecron heeft cassatie ingesteld tegen de arresten van het Hof, terwijl [verweerster] incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft de arresten van het Gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Hof ten onrechte voorbij is gegaan aan de stellingen van Hecron met betrekking tot wanprestatie door [verweerster].

De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot vernietiging van de arresten van het Hof en verwerping van het incidentele cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie gereserveerd en de kosten aan de zijde van Hecron en [verweerster] begroot. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer W.H. Heemskerk.

Uitspraak

23 februari 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/107HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], h.o.d.n. “Technische Handelsonderneming HECRON”, wonende en kantoorhoudende te [..],
EISER tot cassatie,
incidenteel VERWEERDER,
advocaat: mr. T.A. Kruit,
t e g e n
de naamloze vennootschap naar Frans recht [Verweerster]., gevestigd te [vestigingsplaats], Frankrijk,
VERWEERSTER in cassatie,
incidenteel EISERES,
advocaat: mr. M.J. Schenck.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij exploit van 15 juni 1993 eiser tot cassatie - verder te noemen: Hecron - gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage en veroordeling van Hecron gevorderd tot betaling van FF 191.895,41, vermeerderd met de rente per jaar ten belope van het disconto van de Banque de France, vermeerderd met 1%, zulks over een bedrag ad FF 184.372,12 vanaf 1 januari 1992 tot de dag der voldoening, en betaling van FF 34.120,29, vermeerderd met de wettelijke rente naar Nederlands recht vanaf 1 januari 1993 tot de dag der voldoening.
Hecron heeft de vordering bestreden en in reconventie primair gevorderd een verklaring voor recht dat Hecron terecht de alleenverkoopovereenkomst tussen partijen d.d. mei 1988 ontbonden heeft verklaard, subsidiair de alleenverkoopovereenkomst d.d. mei 1988 op grond van door [verweerster] gepleegde wanprestatie te ontbinden, meer subsidiair te verklaren voor recht dat [verweerster] jegens Hecron wanprestatie heeft gepleegd, althans onrechtmatig heeft gehandeld door de relatie met Hecron abrupt en zonder aanbieding van een adequate vergoeding te beëindigen en/of de klanten van Hecron rechtstreeks te gaan beleveren en faktureren; voorts [verweerster] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding.
[Verweerster] heeft de vordering van Hecron bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 22 juni 1994 in conventie Hecron veroordeeld tot betaling aan [verweerster] van FF 192.982,26 en voor het overige de zaak naar de rol verwezen ter fine als onder rov. 5 is aangegeven. In reconventie heeft de Rechtbank de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Hecron hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Hecron heeft bij haar memorie van grieven haar eis in reconventie vermeerderd. [Verweerster] heeft zich daartegen verzet en incidenteel appel ingesteld.
Bij tussenbeschikking van 25 juli 1996 heeft het Hof de gedane wijziging van eis toegestaan.
Bij tussenarrest van 27 mei 1997 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen om [verweerster] in de gelegenheid te stellen zich over de tegenvordering van Hecron uit te laten.
Het Hof heeft bij eindarrest van 22 december 1998, in het principaal appel, in conventie: het vonnis van de Rechtbank vernietigd voor zover daarin Hecron is veroordeeld om FF 192.982,26 aan [verweerster] te betalen en in zoverre opnieuw rechtdoende: Hecron tot betaling van FF 19.944,14 veroordeeld, voorts de zaak naar de rol verwezen en iedere verdere beslissing aangehouden. In reconventie heeft het Hof het vonnis bekrachtigd. In het incidenteel appel heeft het Hof het vonnis vernietigd, onder verwijzing naar hetgeen in het principaal appel (conventie) omtrent de berekening van wettelijke rente is beslist.
Het tussenarrest en het eindarrest van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen zowel het tussenarrest als het eindarrest van het Hof heeft Hecron beroep in cassatie ingesteld. [Verweerster] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor Hecron toegelicht door zijn advocaat, alsmede door mr. J.P. Heering, advocaat bij de Hoge Raad. [Verweerster] heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat alsmede door mr. G.R.B. van Peursem, eveneens advocaat bij de Hoge Raad, en heeft zich daarbij alsnog gerefereerd in het principale cassatieberoep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt in het principale cassatieberoep tot vernietiging van de arresten van het Hof van 27 mei 1997 en 22 december 1998 en in het incidentele cassatieberoep tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen in het principaal beroep
3.1 Het Hof heeft in de rov. 8 tot en met 12 van zijn arrest van 22 december 1998 de reconventionele vorderingen van Hecron, voor zover gebaseerd op wanprestatie door [verweerster] gepleegd met betrekking tot een tussen partijen bestaande alleenverkoopovereenkomst, behandeld en geoordeeld dat niet kan worden geconcludeerd tot het (hebben) bestaan van een alleenverkoopovereenkomst tussen partijen en dientengevolge ook niet tot het constateren van wanprestatie dienaangaande aan de zijde van [verweerster]. Het heeft de afwijzing door de Rechtbank van het in reconventie gevorderde bekrachtigd.
3.2 Middel I klaagt onder a dat het Hof de reconventionele vorderingen niet heeft beoordeeld op de voor het geval dat zou worden beslist dat geen sprake was van een alleenverkoopovereenkomst subsidiair aangevoerde grondslag dat [verweerster] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen feitelijk gedurende meerdere jaren bestaande handelsrelatie door deze relatie te beëindigen zonder inachtneming van een redelijke opzegtermijn, zonder toekenning van een vergoeding ter zake van gemaakte (promotie)kosten en aangebrachte afnemers en zonder terugname van voorraden [verweerster]-producten, zoals aangevoerd en uitgewerkt in de in het middel onder a vermelde vindplaatsen in de processtukken.
Middel I klaagt onder b dat het Hof bij het afwijzen van de reconventionele vorderingen stellingen van Hecron heeft gepasseerd, inhoudend dat - eveneens los van het al of niet bestaan van een alleenverkoopovereenkomst - sprake is van wanprestatie van [verweerster] doordat [verweerster] een groot aantal afspraken met Hecron en andere verplichtingen niet nakwam, welke afspraken en verplichtingen nader zijn aangeduid in het middel onder b en in de daarin vermelde vindplaatsen in de processtukken.
3.3 De in middel I onder a en b aangevoerde klachten zijn gegrond. Het Hof is ten onrechte voorbijgegaan aan de daarin bedoelde stellingen van Hecron en het heeft aldus zijn beslissing tot afwijzing van de reconventionele vorderingen van Hecron onvoldoende gemotiveerd.
De onderdelen a(i), a(ii), b(i), b(ii) en c van middel I behoeven geen behandeling.
3.4 Middel II is gericht tegen rov. 5 van het arrest van 27 mei 1997 en rov. 15 van het arrest van 22 december 1998, waarin het Hof heeft geoordeeld dat Hecron geen belang meer heeft bij een oordeel van het Hof over haar eisvermeerdering in reconventie in hoger beroep, nu Hecron deze slechts heeft gedaan voor het geval haar verweer in conventie betreffende de verrekening van haar tegenvordering als gedekt moest worden beschouwd, hetgeen niet het geval is.
Het middel voert terecht aan dat dit oordeel onbegrijpelijk is, nu het voorwaardelijk karakter van deze eisvermeerdering onmiskenbaar slechts betrekking heeft op de in de memorie van grieven op blz. 24-25 onder 11 vermelde vorderingen, resulterend in de vordering van FF 57.406,44 met wettelijke rente, terwijl de eisvermeerdering met de in die memorie onder 12 tot en met 17 vermelde vorderingen onmiskenbaar onvoorwaardelijk is gedaan. Het middel treft dus doel.
3.5 Het Hof heeft in zijn arrest van 22 december 1998 in het principaal appel in conventie onder meer beslist dat, ingeval door Hecron reeds is voldaan aan het vonnis waarvan beroep, door [verweerster] aan Hecron dient te worden terugbetaald een bedrag van FF 173.038,12.
3.6 Middel III klaagt in de onderdelen a en b dat het Hof heeft nagelaten de door Hecron gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de betaling toe te wijzen.
Ook dit middel slaagt. In geval van vernietiging van een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis waaraan vrijwillig is voldaan, moet worden aangenomen dat degene aan wie onverschuldigd is betaald zonder ingebrekestelling in verzuim is en derhalve wettelijke rente verschuldigd is vanaf het tijdstip dat aan hem vrijwillig is betaald (HR 19 mei 2000, nr. C98/331, RvdW 2000, 133). Aangezien Hecron de wettelijke rente heeft gevorderd, had het Hof die moeten toewijzen.
De onderdelen c en d van middel III behoeven geen behandeling.
3.7 Nu [verweerster] de door de middelen bestreden oordelen niet heeft uitgelokt noch heeft verdedigd, zullen de kosten in het principaal beroep worden gereserveerd zoals hierna te vermelden.
4. Beoordeling van het middel in het incidenteel beroep
Het middel is gericht tegen rov. 4 van het tussenarrest van 27 mei 1997, waarin het Hof heeft geoordeeld dat het verweer van Hecron dat zij aan [verweerster] in plaats van FF 192.982,26 door een te verrekenen tegenvordering slechts FF 19.944,14 is verschuldigd, niet een gedekt verweer is.
Het middel kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Het Hof heeft, in cassatie niet bestreden, in rov. 3 van zijn eindarrest geoordeeld dat [verweerster] het door Hecron in conventie gedaan beroep op verrekening met een tegenvordering niet gemotiveerd heeft weersproken. Van de gegrondheid van deze tegenvordering moet dus worden uitgegaan. Hecron heeft voor het geval haar verweer zou zijn gedekt haar reconventionele vordering vermeerderd met dezelfde tegenvordering. Het Hof heeft deze vermeerdering van de eis in reconventie toegestaan bij beschikking van 25 juli 1996. Ingeval het middel zou slagen, zou na verwijzing deze tegenvordering als onvoorwaardelijk ingestelde vordering in reconventie aan de orde komen en voor toewijzing gereed liggen. Hieruit volgt dat [verweerster] geen belang heeft bij het middel.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principaal beroep:
vernietigt de arresten van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 mei 1997 en 22 december 1998;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van Hecron op ƒ 733,27 aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris en aan de zijde van [verweerster] op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris;
in het incidenteel beroep:
verklaart [verweerster] niet-ontvankelijk in haar beroep;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Hecron begroot op ƒ 150,-- aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 23 februari 2001.