ECLI:NL:HR:2001:AB0381
Hoge Raad
- Cassatie
- C.H.M. Jansen
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- W.H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Cassatie over niet-ontvankelijkheid in beroep na schadevergoeding vordering
In deze zaak heeft verweerder in cassatie, aangeduid als [verweerder], eiser tot cassatie, aangeduid als [eiser], gedagvaard voor de Kantonrechter te 's-Hertogenbosch. De vordering van [verweerder] betrof een schadevergoeding van ƒ 1.438,20, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van schade aan zijn auto door onrechtmatig handelen van [eiser]. Eiser heeft de vordering betwist en de Kantonrechter heeft verweerder toegelaten tot het leveren van bewijs. Na het horen van getuigen heeft de Kantonrechter in zijn eindvonnis op 18 maart 1999 de vordering van [verweerder] toegewezen. Eiser heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn beroep. De klachten van eiser, die betrekking hadden op de sluiting van de enquête en de mogelijkheid tot het leveren van tegenbewijs, werden door de Hoge Raad als rechtsklachten gekwalificeerd. De Hoge Raad oordeelde dat deze klachten niet tot cassatie konden leiden, omdat zij steunden op de andere klachten in het middel en geen zelfstandige betekenis hadden. De Hoge Raad verklaarde eiser niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep en veroordeelde hem in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerder zijn begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H.M. Jansen, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en is in het openbaar uitgesproken door raadsheer W.H. Heemskerk op 2 maart 2001.