ECLI:NL:HR:2001:AB0424
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Aanslag inkomstenbelasting en adoptiekosten: beoordeling door de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 april 2000, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 106.685, en na bezwaar van belanghebbende handhaafde de Inspecteur deze aanslag. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarna belanghebbende in cassatie ging.
Belanghebbende had in verband met de adoptie van een kind uit Taiwan een bedrag van ƒ 21.050 voldaan, waarvan een deel bestond uit medische kosten en kosten van een kindertehuis. De Inspecteur accepteerde deze kosten niet als adoptiekosten bij het vaststellen van de aanslag. Het Hof oordeelde dat de uitgaven niet onder de limitatieve opsomming van artikel 13, lid 1, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 vielen, en dat er geen wettelijke basis was om deze kosten als buitengewone last in aftrek toe te staan.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof. Het stelde vast dat de kosten niet konden worden aangemerkt als uitgaven ter zake van de indiening en behandeling van het adoptieverzoek, en dat de kosten ook niet als buitengewone last ter zake van ziekte of bevalling konden worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat belanghebbende in de periode voorafgaand aan de adoptie niet de volledige verantwoordelijkheid droeg voor de zorg van het kind, waardoor de vergelijking met een eigen kind of pleegkind niet opging. De overige klachten van belanghebbende konden evenmin tot cassatie leiden, en de Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep ongegrond, en dit arrest werd uitgesproken op 7 maart 2001 door de raadsheer G.J. Zuurmond als voorzitter, samen met de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff.