ECLI:NL:HR:2001:AB0515
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Aanslag inkomstenbelasting en landbouwvrijstelling bij verkoop landbouwgrond
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, die een melkveebedrijf exploiteerde, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 juni 2000. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995, waarbij een belastbaar inkomen van f 1.950.526 is vastgesteld. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur deze gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, wat leidde tot het cassatieberoep van belanghebbende.
De kern van het geschil betreft de vraag of belanghebbende recht heeft op de landbouwvrijstelling zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, met betrekking tot het voordeel behaald uit de verkoop van landbouwgrond. De verkoop vond plaats op 23 mei 1995 aan J B.V., waarbij de koper de overeenkomst kon ontbinden indien er geen overeenstemming met de gemeente Q zou zijn bereikt over woningbouwplannen. Het Hof oordeelde dat ten tijde van de verkoop redelijkerwijs te verwachten was dat de gronden binnen zes jaar niet meer voor agrarisch gebruik zouden worden aangewend, waardoor de landbouwvrijstelling niet van toepassing was.
Belanghebbende voerde aan dat het Hof ten onrechte geen rekening had gehouden met een brief van de gemeente Q van 23 oktober 1998, waarin werd gesteld dat er op het moment van verkoop nog geen plannen waren voor het gebied. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof op basis van de beschikbare bewijsmiddelen tot een begrijpelijk oordeel was gekomen en dat het niet verplicht was om alle bewijsmiddelen afzonderlijk te vermelden. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.