ECLI:NL:HR:2001:AB0813

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R00/089HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • W.H. Heemskerk
  • A.E.M. Van der Putt-Lauwers
  • H.A.M. Aaftink
  • P.C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beschikking Rechtbank Middelburg inzake ontbinding arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 maart 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontbinding van een arbeidsovereenkomst. De verweerster in cassatie, Stichting voor Regionale Zorgverlening (SVRZ), had op 22 oktober 1999 een verzoekschrift ingediend bij de Kantonrechter te Middelburg om de arbeidsovereenkomst met de verzoekster tot cassatie te ontbinden. De verzoekster heeft geen verweerschrift ingediend en is niet verschenen op de zitting van 18 november 1999. De Kantonrechter heeft op 2 december 1999 de arbeidsovereenkomst ontbonden. De verzoekster heeft hoger beroep ingesteld, maar de Rechtbank te Middelburg heeft haar op 10 mei 2000 niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft de verzoekster cassatie ingesteld.

De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verzoekster behoorlijk is opgeroepen. De griffier had de verzoekster na het terugontvangen van de aangetekende oproeping niet onverwijld per gewone brief op de hoogte moeten stellen, wat in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens wordt SVRZ veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op ƒ 3.525,--.

Uitspraak

30 maart 2001
Eerste Kamer
Rek.nr. R00/089HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster], wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. A.J. Swelheim,
t e g e n
STICHTING VOOR REGIONALE ZORGVERLENING, gevestigd te Middelburg,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 22 oktober 1999 ter griffie van het Kantongerecht te Middelburg ingediend verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: SVRZ - zich gewend tot de Kantonrechter aldaar en verzocht de arbeidsovereenkomst met verzoekster tot cassatie - verder te noemen: [verzoekster] - te ontbinden.
[Verzoekster] heeft geen verweerschrift ingediend.
De Kantonrechter heeft bij beschikking van 2 december 1999 de arbeidsovereenkomst met ingang van 2 december 1999 ontbonden.
Tegen deze beschikking heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Middelburg.
Bij beschikking van 10 mei 2000 heeft de Rechtbank [verzoekster] niet-ontvankelijk verklaard.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
SVRZ heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugverwijzing ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) SVRZ heeft op de voet van art. 7:685 BW ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen verzocht.
(ii) De griffier van het kantongerecht heeft [verzoekster] bij aangetekende brief opgeroepen voor de op 18 november 1999 te houden terechtzitting.
(iii) [Verzoekster] heeft geen verweerschrift ingediend en is op de terechtzitting van 18 november 1999 niet verschenen.
(iv) SVRZ heeft op verzoek van de Kantonrechter een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie overgelegd, waaruit is gebleken dat [verzoekster] staat ingeschreven op het adres waar zij was opgeroepen.
(v) Vóór het geven van de beschikking door de Kantonrechter is de aangetekende brief houdende de oproeping van [verzoekster] door de griffie terugontvangen van de PTT Post met de vermelding "niet afgehaald".
(vi) De Kantonrechter heeft geoordeeld dat [verzoekster] behoorlijk is opgeroepen en dat het niet afhalen van de postzending voor haar risico moet blijven, en heeft het verzoek van SVRZ toegewezen.
3.2 [Verzoekster] heeft hoger beroep ingesteld en onder meer aangevoerd dat de Kantonrechter een fundamenteel rechtsbeginsel, het beginsel van hoor en wederhoor, heeft geschonden door op het verzoek te beschikken zonder inachtneming van art. 6 van het Besluit oproepingen, mededelingen en zendingen verzoekschriftprocedure (hierna: het Besluit), nu de griffier na het terugontvangen van een bij aangetekende brief verzonden stuk in strijd met voormeld art. 6 heeft gehandeld door na te laten het stuk onverwijld bij gewone brief aan [verzoekster] te verzenden, waardoor de oproeping haar niet heeft bereikt en zij geen verweer heeft kunnen voeren.
3.3 De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld:
a) Het Besluit is, gelet op art. 1 daarvan, niet van toepassing op oproepingen in het kader van een procedure ex art. 7:685 BW, nu de Twaalfde Titel van Boek I Rv. bij het in werking treden van Titel 10 van Boek 7 BW niet van toepassing is verklaard op verzoeken, gebaseerd op die Titel.
b) De wijze van oproepen ingevolge art. 6 van het Besluit verdraagt zich niet met het op een spoedige beslissing gerichte karakter van de procedure ex art. 7:685 BW, zodat het Besluit ook niet analoog kan worden toegepast op oproepingen in het kader van die procedure.
c) Gelet op de door de Rechtbank in haar rov. 3.3 beschreven gang van zaken, eindigend met het niet afhalen door [verzoekster] van de aangetekend aan haar verzonden oproeping en het door de griffier terugontvangen daarvan met de vermelding "niet afgehaald", is de Rechtbank van oordeel dat [verzoekster] behoorlijk is opgeroepen en dat de Kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor niet heeft geschonden.
3.4 Middel 1 betoogt in onderdeel 1 dat het hiervoor in 3.3 onder a) weergegeven oordeel rechtens onjuist is.
Het onderdeel is gegrond. Bij de Wet van 10 maart 1984, Stb. 1984, 97, zijn de art. 429a-429r Rv. in werking gesteld voor het vierde en het vijfde Boek (oud) BW, waaronder art. 1639w (oud) BW. Dit wetsartikel is op 1 januari 1992 overgebracht naar Boek 7A BW als art. 7A:1639w (oud) BW, dat op 1 april 1997 is overgebracht naar Boek 7 BW als art. 7:685 BW. Hoewel bij dit een en ander de art. 429a-429r Rv. niet opnieuw van toepassing zijn verklaard, moet worden aangenomen dat zij van toepassing zijn gebleven op verzoekschriftprocedures gebaseerd op art. 7A:1639w (oud) BW of op art. 7:685 BW. Hun toepasselijkheid brengt mee dat ook het Besluit in deze procedures van toepassing is (art. 429r Rv.).
3.5 Voor zover onderdeel 2 van middel 1 zich richt tegen het in 3.3 onder b) weergegeven oordeel, is het gegrond. De in het Besluit gegeven voorschriften voor de wijze van oproepen houden verband met het recht om verweer te voeren en dienen aldus een belang dat zwaarder weegt dan het belang dat is gelegen in een snelle beslissing door de rechter op het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het Besluit, dat rechtstreeks van toepassing is in de in art. 7:685 BW bedoelde verzoekschriftprocedure, is geenszins onverenigbaar met het karakter van deze procedure.
Voor het overige behoeft het onderdeel geen behandeling.
3.6 Uit het in 3.4 en 3.5 overwogene volgt dat ook de in middel 1 onder "algemeen" en in onderdeel 1 aan het slot tegen het in 3.3 onder c) weergegeven oordeel aangevoerde klachten slagen. Uit de door de Rechtbank in rov. 3.3 vermelde feiten blijkt dat art. 6 van het Besluit in de procedure voor de Kantonrechter niet is in acht genomen. Het oordeel van de Rechtbank dat [verzoekster] behoorlijk is opgeroepen en dat het beginsel van hoor en wederhoor niet is geschonden, is derhalve onjuist.
Dit brengt mee dat de in onderdeel 3 tegen rov. 3.3 aangevoerde motiveringsklachten geen behandeling behoeven.
3.7 Middel 2 faalt op de gronden, aangegeven in de rov. 4.1 en 4.2 van HR 29 september 2000, nr. R00/001, RvdW 2000, 194.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de Rechtbank te Middelburg van 10 mei 2000;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt SVRZ in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] begroot op ƒ 3.525,-- in totaal, waarvan ƒ 3.406,25 op de voet van art. 57b Rv. te voldoen aan de Griffier, en ƒ 118,75 te voldoen aan [verzoekster].
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, A.E.M. Van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 30 maart 2001.