ECLI:NL:HR:2001:AB0903

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C99/196HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H.J. Mijnssen
  • W.H. Heemskerk
  • R. Herrmann
  • J.B. Fleers
  • H.A.M. Aaftink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de representativiteit van de cliëntenraad in de geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de cliëntenraad van het Kinder- en Jeugdpsychiatrisch Ziekenhuis De Drie Vennen te Venlo. De cliëntenraad, vertegenwoordigd door [eiser] c.s., had in kort geding de Stichtingen Zorgcircuits en Mutsaersstichting gedagvaard. De eisers vorderden onder andere dat de Stichtingen hen zouden erkennen als rechtsgeldige vertegenwoordigers van de cliëntenraad en hen zouden verplichten tot overleg over belangrijke zaken. De President van de Rechtbank te Roermond had de vordering echter afgewezen, waarna het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch het vonnis bekrachtigde. De Hoge Raad moest nu oordelen over de vraag of de cliëntenraad voldeed aan de wettelijke eis van representativiteit, zoals voorgeschreven in de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat de cliëntenraad niet voldeed aan de wettelijke eisen van representativiteit. De Hoge Raad benadrukte dat de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen beoogt dat de cliëntenraad representatief is voor de cliënten en in staat is om hun gemeenschappelijke belangen te behartigen. De Hoge Raad verwierp het beroep van [eiser] c.s. en bevestigde de beslissing van het Hof. Tevens werden de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de Stichtingen toegewezen, waarbij de Hoge Raad de kosten begrootte op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris. Dit arrest is uitgesproken op 6 april 2001 door de vice-president en de raadsheren van de Hoge Raad.

Uitspraak

6 april 2001
Eerste Kamer
Nr. C99/196HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. DE CLIËNTENRAAD VAN KINDER- EN JEUGDPSYCHIATRISCH ZIEKENHUIS DE DRIE VENNEN, gevestigd te Venlo,
2. [Eiseres 2], wonende te [woonplaats],
3. [Eiseres 3], wonende te [woonplaats],
4. [Eiser 4], wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: voorheen mr. C.T. Erkelens,
thans mr. H.D.O. Blauw,
t e g e n
1. STICHTING ZORGCIRCUITS, gevestigd te Venlo,
2. MUTSAERSSTICHTING, gevestigd te Venlo,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat:voorheen mr. J. van Duijvendijk-Brand,
thans mr. G. Snijders.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - hebben bij exploit van 29 juni 1998 verweersters in cassatie - verder te noemen: de Stichtingen - in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te Roermond en gevorderd dat de Stichtingen worden veroordeeld om:
1. per aangetekende brief aan eisers tot cassatie kenbaar te maken dat eisers tot cassatie sub 2 (hierna: [eiseres 2]), sub 3 (hierna: [eiseres 3]), en sub 4 (hierna: [eiser 4]) worden gezien als rechtsgeldige vertegenwoordigers en leden van de cliëntenraad bij het Kinder- en Jeugdpsychiatrisch Ziekenhuis De Drie Vennen te Venlo;
2. op verzoek van voornoemde cliëntenraad wederom overleg aan te gaan met voornoemde leden van de cliëntenraad omtrent alle zaken waarover overleg volgens de cliëntenraad noodzakelijk en wenselijk is;
3. per informatiebulletin aan ouders en verwanten van cliënten die verblijven in het Kinder- en Jeugdpsychiatrisch Ziekenhuis De Drie Vennen alsmede aan alle overige cliëntenraden, organen en instellingen die ressorteren onder de voornoemde Stichtingen kenbaar te maken dat [eiseres 2], [eiseres 3] en [eiser 4] leden zijn van de cliëntenraad van Kinder- en Jeugdpsychiatrisch Ziekenhuis De Drie Vennen te Venlo;
4. een en ander op verbeurte van een dwangsom van ƒ 25.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat de Stichtingen weigerachtig blijven aan het vonnis te voldoen.
De Stichtingen hebben de vordering bestreden.
De President heeft het gevorderde bij vonnis van 16 juli 1998 afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 6 april 1999 heeft het Hof het bestreden vonnis, met verbetering van gronden, bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Stichtingen hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [eiser] c.s. namens hun advocaat toegelicht door mr. C.T. Erkelens en voor de Stichtingen door hun advocaat alsmede door mr. M.C. van Drempt.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 19 januari 2001 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Voor de feiten waarvan in cassatie moet worden uitgegaan, en voor de weergave van de in deze zaak toepasselijke regelingen verwijst de Hoge Raad naar rov. 4.2 van het Hof.
3.2 Bij brief van 10 juni 1998 heeft de raad van bestuur van de stichting Zorgcircuits aan [eiser] c.s. onder meer het volgende bericht:
"Op grond van al het voorgaande constateert de Raad van Bestuur dat thans binnen De Drie Vennen geen cliëntenraad bestaat die voldoet aan het wettelijke vereiste van representativiteit. Uw drietal wordt daarom door ons niet beschouwd als cliëntenraad. De Raad van Bestuur heeft tevens besloten alles in het werk te stellen teneinde op korte termijn een cliëntenraad voor De Drie Vennen in het leven te roepen, die voldoet aan het wettelijke vereiste van representativiteit."
3.3 Op 29 juni 1998 heeft een bijeenkomst van ouders van de patiënten van De Drie Vennen plaatsgevonden. Tijdens deze bijeenkomst is gebleken dat een groot deel van de ouders zich niet vertegenwoordigd achtte door de zittende cliëntenraad, en is besloten om een nieuwe voorlopige cliëntenraad te vormen.
3.4 [Eiser] c.s. hebben de Stichtingen in kort geding gedagvaard en de onder 1 vermelde vordering ingesteld.
3.5 De onderdelen 1 en 2 zijn gericht tegen rov. 4.5 en betogen dat de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (hierna: de Wet) niet de eis stelt dat de cliëntenraad redelijkerwijs representatief voor de cliënten kan worden geacht en redelijkerwijs in staat kan worden geacht hun gemeenschappelijke belangen te behartigen, doch in art. 2 lid 3 slechts voorschrijft dat de door de zorginstelling op grond van art. 2 lid 2 op te stellen regeling als gevolg dient te hebben dat de te vormen cliëntenraad redelijkerwijs representatief voor de cliënten kan worden geacht, zodat het Hof ten onrechte het functioneren van de cliëntenraad en zijn representativiteit heeft onderzocht.
3.6 De onderdelen falen daar zij uitgaan van een onjuiste rechtsopvatting. Zowel uit de tekst van de Wet als uit de geschiedenis van haar totstandkoming blijkt dat de Wet ten doel heeft de vorming van een cliëntenraad die representatief voor de cliënten kan worden geacht en die in staat kan worden geacht om hun gemeenschappelijke belangen te behartigen. De door de zorgaanbieder te maken regeling is bedoeld als een middel om dit doel te bereiken. Nu tussen partijen een verschil van mening is ontstaan over de representativiteit van de zittende cliëntenraad, heeft het Hof terecht daarnaar een onderzoek ingesteld.
3.7 Ook onderdeel 3, dat zich keert tegen rov. 4.10, is tevergeefs voorgesteld.
Onderdeel 3a mist feitelijke grondslag, daar het Hof blijkens de rov. 4.5 tot en met 4.8 is uitgegaan van het bestaan van de cliëntenraad.
Het Hof heeft in rov. 4.10 geoordeeld dat de op 10 juni 1998 zittende cliëntenraad niet voldeed aan de wettelijke eis van representativiteit en dat daarmee de grondslag aan de vorderingen van [eiser] c.s. is komen te ontvallen.
Anders dan onderdeel 3b betoogt, kunnen leden van de cliëntenraad geen aanspraak maken op toewijzing van vorderingen als in dit geding ingesteld, indien de rechter van oordeel is dat de cliëntenraad niet voldoet aan de wettelijke eis van representativiteit.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Stichtingen begroot op ƒ 632,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren W.H. Heemskerk, R. Herrmann, J.B. Fleers en H.A.M. Aaftink, en in het
openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 6 april 2001.