ECLI:NL:HR:2001:AB0904
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- P.C. Kop
- W.H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Arrest over loonvordering en arbeidsongeschiktheid in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 april 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een loonvordering van eiser, die stelt dat hij ten onrechte door de Rabobank niet is toegelaten tot het uitvoeren van zijn werkzaamheden. Eiser, die zich niet arbeidsongeschikt achtte, vorderde loon over de periode van februari 1992 tot en met februari 1995, alsook bedragen ter zake van niet genoten vakantiedagen en kindervakantiebijslag. De Rabobank heeft de vordering bestreden en in vrijwaring de Bedrijfsvereniging opgeroepen. De Kantonrechter heeft de vordering van eiser afgewezen, en de Rechtbank te 's-Gravenhage heeft in hoger beroep de vordering gedeeltelijk toegewezen, maar niet voor de periode van februari 1992 tot en met augustus 1994. Eiser heeft cassatie ingesteld tegen het tussenvonnis van de Rechtbank, waarin de Rabobank werd vrijgesteld van de loonvordering voor die periode. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank ten onrechte de onjuistheid van het medisch oordeel van de GMD voor rekening van eiser heeft laten komen. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de Rechtbank en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens wordt de Rabobank veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.