ECLI:NL:HR:2001:AB0906
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- W.H. Heemskerk
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Bepaling van de Nederlandse nationaliteit en de geldigheid van de optieverklaring
In deze zaak heeft verzoeker, geboren in Indonesië, een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank te 's-Gravenhage met de vraag om vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. Dit verzoek was primair gericht op de vaststelling van het bezit van de nationaliteit en subsidiair op de vaststelling van het moment tot wanneer dit bezit heeft geduurd. De vader van verzoeker had oorspronkelijk de Nederlandse nationaliteit, maar heeft op 24 december 1951 geopperd voor de Indonesische nationaliteit, wat verzoeker betwistte. Hij stelde dat de optie ongeldig was omdat zijn vader niet voldeed aan de voorwaarden van de Overeenkomst betreffende de toescheiding van staatsburgers (OTSI). De Officier van Justitie concludeerde tot afwijzing van het verzoek, en de Rechtbank heeft dit verzoek op 21 juni 2000 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Rechtbank terecht oordeelde dat de optie rechtsgeldig was, omdat voldoende aannemelijk was dat de vader van verzoeker gedurende ten minste zes maanden voorafgaand aan de optieverklaring in Indonesië woonde. De Hoge Raad heeft het beroep van verzoeker verworpen, waarbij werd vastgesteld dat de uitleg van de voorwaarden in de OTSI correct was.