ECLI:NL:HR:2001:AB0907

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R99/077HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • P.C. Kop
  • W.H. Heemskerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot nakoming van huurovereenkomst en schadevergoeding in cassatie

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door Chanrek N.V. tegen de erfgenamen van [erflaatster]. De zaak betreft een huurovereenkomst van 2 september 1993 tussen Chanrek en [erflaatster], waarbij Chanrek het pand aan de [a-straat] no. [1] te [plaats E], St. Maarten, huurde. Chanrek vorderde in kort geding dat [erflaatster] en [betrokkene C] hun verplichtingen uit de huurovereenkomst zouden nakomen en hen werd verboden om zelf een bedrijf in het pand te exploiteren. Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft in eerdere vonnissen [erflaatster] veroordeeld om een schriftelijke huurovereenkomst te sluiten en schadevergoeding te betalen aan Chanrek voor gederfde winst door het niet kunnen exploiteren van het pand.

Na verschillende rechtsprocedures, waaronder hoger beroep bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, heeft het Hof de vordering van Chanrek afgewezen. Chanrek heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, die op 6 april 2001 uitspraak deed. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van het Hof en verwees de zaak terug voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de afwijzing van de schadevergoeding niet voldoende had gemotiveerd, wat aanleiding gaf voor cassatie. De erfgenamen van [erflaatster] werden in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

6 april 2001
Eerste Kamer
Nr. R99/077HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
CHANREK N.V., gevestigd op Sint Maarten, Nederlandse Antillen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
De erfgenamen van [erflaatster], zonder bekende woon- of verblijfplaats.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 16 november 1993 ter griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, heeft eiseres tot cassatie - verder te noemen: Chanrek - zich in kort geding in een procedure tegen (1) [erflaatster], (2) [betrokkene C] en (3) [betrokkene D], - verder afzonderlijk te noemen: [erflaatster], [betrokkene C] en [betrokkene D] - gewend tot dat Gerecht en verzocht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[betrokkene D] te gebieden de in het verzoekschrift genoemde overeenkomst van 2 september 1993 met Chanrek na te komen en [betrokkene D] te verbieden zelf enig bedrijf in het onderhavige pand te exploiteren eventueel tot in de tussen partijen aanhangig te maken bodemprocedure een in kracht van gewijsde vonnis zal zijn gewezen;
[erflaatster] en [betrokkene C] te gebieden hun verplichtingen voortkomende uit voornoemde overeenkomst van [betrokkene C] met Chanrek na te komen, in dier voege dat aan Chanrek het rustige huurgenot van het pand aan de [a-straat] no. [1] wordt gegund zulks in elk geval vanaf 1 december 1993 eventueel totdat er in de tussen partijen in deze aanhangig te maken bodemprocedure ter zake van de onderhavige huurovereenkomst een in kracht van gewijsde vonnis door het Gerecht in Eerste Aanleg, zittingsplaats Sint Maarten, zal zijn gewezen;
[erflaatster] en/of [betrokkene C] te gebieden de onderhavige overeenkomst met Chanrek in een schriftelijke huurovereenkomst vast te leggen waarin hetgeen door Chanrek en [betrokkene C] reeds op 2 september 1993 ter zake van de huur van het onderhavige pand gelegen aan de [a-straat] no. [1] te [plaats E], St. Maarten N.A., is overeengekomen wordt overgenomen namelijk dat het onderhavige pand aan de [a-straat] no. [1] per 1 oktober 1993 voor de periode van vijf jaren met driemaal de optie tot verlenging voor de periode van vijf jaar aan Chanrek wordt verhuurd voor het bedrag van US$ 2.000,-- per maand, of indien het voorgaande niet mogelijk is de onderhavige huurovereenkomst vast te leggen voor de periode van twee jaren met steeds een optie tot twee jaar verlenging zolang [erflaatster] in leven is, zulks voor het huurbedrag van US$ 2.000,-- per maand;
[erflaatster] en/of [betrokkene C] te gebieden deze schriftelijke huurovereenkomst onmiddellijk of binnen de door het Gerecht te bepalen termijn te ondertekenen;
[erflaatster] en/of [betrokkene C] en/of [betrokkene D] te gebieden de sloten aangebracht op het pand aan de [a-straat] no. [1] onmiddellijk te verwijderen;
[erflaatster] en/of [betrokkene C] en/of [betrokkene D] te gebieden aan Chanrek de vrije toegang tot het onderhavige pand te gunnen zonder Chanrek op welke wijze dan ook in deze toegang te belemmeren en Chanrek het ongestoorde genot van het onderhavige pand te gunnen eventueel totdat in de tussen partijen te entameren bodemprocedure een onherroepelijk vonnis zal zijn gewezen;
zulks voor zover mogelijk onder verbeurte van een dwangsom van NAƒ 25.000,-- per dag dat [erflaatster], [betrokkene C] en [betrokkene D] zich niet aan enig in deze door het Gerecht gegeven bevel voldoet.
[Erflaatster], [betrokkene C] en [betrokkene D] hebben de vorderingen bestreden.
Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft bij vonnis in kort geding van 3 december 1993 de zaak verwezen naar de gewone wijze van rechtspleging en iedere verdere beslissing aangehouden.
Vervolgens heeft Chanrek bij akte van 14 december 1993 haar eis gewijzigd. Chanrek heeft haar eis aangevuld met een vordering tot het verklaren voor recht dat [erflaatster] en [betrokkene C] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld en met een vordering tot het vergoeden van schade als gevolg van het niet kunnen exploiteren van haar bedrijf in het hoogseizoen, welke schade wordt begroot op US$ 350.000,-- en US$ 10.000,-- aan overige kosten.
In verband met nog twee andere aanhangige zaken onder rolnrs. AR 792/93 en 002/94 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg bij tussenvonnis van 17 mei 1994 de zaak naar de rol verwezen voor een juiste beoordeling van deze drie aanhangige zaken. Vervolgens heeft het Gerecht in Eerste Aanleg bij tussenvonnis van 25 april 1995 Chanrek tot bewijslevering toegelaten.
Na gehouden getuigenverhoren heeft het Gerecht in Eerste Aanleg bij eindvonnis van 18 april 1997:
Chanrek niet-ontvankelijk verklaard in de door haar tegen [betrokkene D] ingestelde vordering;
[erflaatster] veroordeeld om binnen veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis met Chanrek een schriftelijke overeenkomst te sluiten inhoudende, dat het pand [a-straat] no. [1] te [plaats E], bekend als Albert’s Store, aan Chanrek wordt verhuurd gedurende een periode van vijf jaar aanvangende op 15 november 1995 tegen betaling van US$ 50.000,-- en een maandelijkse huur van US$ 2.000,--;
[betrokkene C] veroordeeld om aan bedoelde nakoming en formalisering van de huurovereenkomst zijn medewerking te verlenen;
bepaald dat [erflaatster] en [betrokkene C], ieder voor zover het haar of hem aangaat, aan Chanrek een onmiddellijk opeisbare dwangsom groot NAƒ 5.000,-- zullen verbeuren voor iedere dag dat zij of hij in gebreke zal blijken te zijn aan dit vonnis te voldoen, zulks met een maximum van NAƒ 100.000,--;
[erflaatster] en [betrokkene C] veroordeeld om aan Chanrek te vergoeden de door haar geleden schade, bestaande uit gederfde winst als gevolg van het niet kunnen exploiteren van Albert’s Store in het hoogseizoen 1993-1994 en wel op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Chanrek veroordeeld in de proceskosten welke aan de zijde van [betrokkene D] zijn gevallen en [erflaatster] en [betrokkene C] veroordeeld in de proceskosten welke zijn gevallen aan de zijde van Chanrek, zoals in het dictum omschreven;
het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen de vier vermelde vonnissen hebben [erflaatster] en [betrokkene C] hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
Bij vonnis van 31 oktober 1997 heeft het Hof ten aanzien van [betrokkene C] het bestreden eindvonnis vernietigd en de vordering van Chanrek afgewezen. In verband met het overlijden van [erflaatster] op 29 juli 1997 en de mededeling van de gemachtigde van [erflaatster] dat hij niet verder is geïnstrueerd om het onderhavige geding namens de erven van [erflaatster] voort te zetten, heeft het Hof ten aanzien van [erflaatster] de loop van het rechtsgeding geschorst, bepaald dat belanghebbende (door tussenkomst van de gemachtigde van [erflaatster]) mededeling kan doen van de namen en woonplaatsen van de persoon of van de personen te wiens of te wier naam c.q. namen het geding op de gedingstukken kan worden hervat, en iedere verdere beslissing aangehouden. Bij eindvonnis van 8 januari 1999 heeft het Hof het eindvonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van Chanrek afgewezen en de proceskosten in beide instanties aldus gecompenseerd dat elke partij de eigen kosten draagt.
Het eindvonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindvonnis van het Hof "gewezen tussen Chanrek en [erflaatster]" heeft Chanrek beroep in cassatie ingesteld. In het cassatierekest zijn als (vermoedelijke) erfgenamen van [erflaatster] genoemd: haar echtgenoot, [betrokkene A], en haar zuster, [betrokkene B]. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Chanrek heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
In zijn conclusie van 21 april 2000 heeft de Advocaat-Generaal J. Spier geconcludeerd dat:
1. Chanrek N.V. wordt verzocht (a) zich binnen drie maanden uit te laten over de vraag wie de erfgenamen zijn van [erflaatster] en (b) aan te geven welke wijze van verzending van de stukken (als bedoeld onder 20 in deze conclusie) haar voorkeur heeft;
2. nadat aan het onder 1 bedoelde verzoek is voldaan, afhankelijk van de keuze van Chanrek: (a) een termijn wordt gesteld als bedoeld onder 12 in deze conclusie, en (b) de Griffier bij de Hoge Raad aan de hoogste autoriteit der Posterijen in Anguilla - bij een in het Engels gestelde brief - zal verzoeken om het inleidend verzoekschrift aan te bieden aan de erfgenamen en om aan de Griffier mee te delen (*) wanneer en aan wie de uitreiking heeft plaatsgevonden dan wel (**) indien de uitreiking niet mogelijk is gebleken daarvan mededeling te voldoen;
opteert Chanrek voor verzending via de centrale autoriteit, dan zal die weg worden gevolgd;
dat bij de toezending aan verweerders zal moeten worden meegedeeld dat zij, door tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad, een verweerschrift kunnen indienen binnen de onder 2a in deze conclusie genoemde termijn.
Nadat de advocaat van Chanrek bij brief van 24 mei 2000 opgave had gedaan van de (vermoedelijke) erfgenamen van [erflaatster], waaronder [betrokkene C], heeft de Griffie van de Hoge Raad deze erfgenamen op 29 mei 2000 per gewone post aangeschreven, een kopie van het verzoekschrift toegestuurd en een termijn van 3 maanden gegeven voor het indienen van een verweerschrift.
Op 22 augustus 2000 is een op 20 juli 2000 gedateerde brief van [betrokkene C] ter Griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier van 5 januari 2001 strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en terugwijzing naar het Hof.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Wat betreft de feiten en het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar de punten 1 en 2.1 - 2.13 van de conclusie van de Advocaat-Generaal Spier van 5 januari 2001 en naar het hiervoor onder 1 overwogene.
3.2 Bij vonnis van 18 april 1997 van het Gerecht in eerste aanleg is [erflaatster] veroordeeld om met Chanrek een huurovereenkomst te sluiten aanvangende op 15 november 1995. [Betrokkene C] werd bij dat vonnis veroordeeld daaraan zijn medewerking te verlenen en tenslotte werden [erflaatster] en [betrokkene C] veroordeeld aan Chanrek te vergoeden de door haar geleden schade, bestaande in de gederfde winst als gevolg van het niet kunnen exploiteren van Albert's Store in het hoogseizoen 1993 - 1994, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.3 [Erflaatster] en [betrokkene C] zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Grief 15 keert zich tegen voormelde veroordeling van [erflaatster] tot schadevergoeding. [Erflaatster] heeft aangevoerd dat zij geen wanprestatie heeft gepleegd. Bij memorie van antwoord heeft Chanrek aangevoerd dat evident is dat Chanrek door de kwalijke houding van [erflaatster] en [betrokkene C] grote schade heeft geleden voor welke schade zij aansprakelijk zijn, nu Chanrek zijn zaak vanaf september 1993 tot november 1995 niet heeft kunnen exploiteren.
3.4 In zijn vonnis van 31 oktober 1997 heeft het Hof vooropgesteld dat de voorgedragen grieven beogen het geschil in volle omvang aan het oordeel van het Hof te onderwerpen. Vervolgens heeft het Hof met vernietiging van het in 3.2 vermelde vonnis de vordering van Chanrek tegen [betrokkene C] afgewezen en ten aanzien van [erflaatster] de loop van het rechtsgeding geschorst en iedere verdere beslissing aangehouden zoals nader onder 1 omschreven. Bij zijn tussen wijlen [erflaatster] en Chanrek gewezen eindvonnis heeft het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw rechtdoende de vordering van Chanrek afgewezen. Noch in zijn tussenvonnis noch in zijn eindvonnis heeft het Hof overwegingen gewijd aan de door Chanrek mede tegen [erflaatster] gerichte vordering tot schadevergoeding.
3.5 Gelet op het hiervoor in 3.2 - 3.4 overwogene klaagt het middel terecht dat het Hof de afwijzing van de door Chanrek tegen [erflaatster] gerichte vordering tot schadevergoeding niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed. Immers, het Hof heeft de afwijzing van deze vordering in het geheel niet gemotiveerd. Het middel slaagt derhalve.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 8 januari 1999;
verwijst het geding naar dat Hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt de erfgenamen van [erflaatster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Chanrek begroot op ƒ 625,-- aan verschotten en ƒ 3.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren R. Herrmann, als voorzitter, A.E.M. van der Putt-Lauwers en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 6 april 2001.