ECLI:NL:HR:2001:AB0984
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- A.G. Pos
- D.H. Beukenhorst
- L. Monné
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslag in het recht van successie en de verplichtingen van de werkgever
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 oktober 1999, betreffende een navorderingsaanslag in het recht van successie. Aan belanghebbende was aanvankelijk een aanslag opgelegd van ƒ 26.354, gevolgd door een navorderingsaanslag van ƒ 8.850. Na bezwaar tegen de navorderingsaanslag handhaafde de Inspecteur deze aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad oordeelt dat de verplichting van de werkgever om de nagelaten betrekkingen van de overleden werknemer een uitkering te verstrekken, voortvloeit uit de wet en niet uit een door de werknemer gemaakt beding. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan belanghebbende.
De zaak betreft de interpretatie van de Successiewet 1956 en de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst van de overleden echtgenoot van belanghebbende. De Hoge Raad stelt vast dat het Hof een te ruime uitleg heeft gegeven aan het begrip 'beding ten behoeve van een derde' in de Successiewet. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven, en de Hoge Raad gelast een nieuw onderzoek naar de feiten en omstandigheden van de zaak.