ECLI:NL:HR:2001:AB1004
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en toerekening saneringskosten
In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting die is opgelegd aan belanghebbende, een vennootschap die samen met haar dochtervennootschappen een fiscale eenheid vormt. De navorderingsaanslag is opgelegd voor het jaar 1992, waarbij het belastbaar bedrag is verhoogd van f 7.051.632 naar f 16.521.632. De Inspecteur handhaafde deze aanslag na bezwaar, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de navorderingsaanslag, waarop de Staatssecretaris van Financiën cassatie instelde.
De Hoge Raad oordeelt dat de kosten van sanering van een oude vuilstortplaats, die door belanghebbende werd geëxploiteerd, kunnen worden toegerekend aan de periode waarin deze put werd gebruikt. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof dat de kosten van sanering hun oorsprong vinden in feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan vóór de balansdatum. De Hoge Raad oordeelt dat het in strijd is met goed koopmansgebruik om een voorziening te vormen voor toekomstige uitgaven die zijn toe te rekenen aan toekomstige voordelen. De Hoge Raad verklaart het beroep van de Staatssecretaris ongegrond en veroordeelt hem in de proceskosten van belanghebbende.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de toerekening van saneringskosten in de vennootschapsbelasting en de toepassing van het matchingbeginsel. De uitspraak verduidelijkt dat kosten die voortvloeien uit de exploitatie van een oude put, ook al zijn ze gerelateerd aan toekomstige exploitatie, moeten worden toegerekend aan de periode waarin de oude put werd geëxploiteerd. Dit arrest heeft implicaties voor de fiscale behandeling van saneringskosten en de verplichtingen van vennootschappen in het kader van milieuwetgeving.